Маya Маrinova ET verkoopt in haar winkel in Bulgarije levensmiddelen en non-foodartikelen. Uit een boekenonderzoek blijkt dat MM bij enkele leveranciers tabaksproducten en levensmiddelen inkoopt, maar dat de facturen betreffende deze leveringen niet in de boekhouding van MM voorkomen, en dat MM de btw op deze leveringen ook niet in aftrek brengt. Nu deze goederen niet in de opslagplaats worden aangetroffen, gaat de Bulgaarse Belastingdienst er vanuit dat MM deze goederen in haar winkel heeft verkocht. De Belastingdienst legt vervolgens een btw-naheffingsaanslag op aan MM. MM is het hier niet mee eens, en stelt dat zij de goederen niet heeft ontvangen. Verder wijst zij er op dat er geen bewijs is dat zij de goederen heeft verkocht. De Bulgaarse rechter heeft prejudiciële vragen in deze zaak gesteld.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de Bulgaarse Belastingdienst mag aannemen dat MM de aan haar geleverde goederen, die zich niet in haar opslagplaats bevinden, heeft verkocht. Hieraan doet volgens het Hof van Justitie EU niet af dat de inkoopnota's van deze goederen zich niet in de administratie van MM bevinden. Verder merkt het Hof van Justitie EU op dat de Belastingdienst de maatstaf van heffing van de verkoop van deze goederen mag bepalen op grond van de feitelijke gegevens waarover hij beschikt. Hierbij moet de nationale rechter echter wel beoordelen of deze bepalingen niet verder gaan dan nodig is ter verzekering van de juiste heffing van de btw en ter voorkoming van fraude.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 7 oktober