De Hoge Raad oordeelt dat X zijn verliezen uit 2002 in 2012 niet meer kan verrekenen. De wetgever is niet buiten zijn ruime beoordelingsmarge getreden door een termijn te stellen aan de onbeperkte voorwaartse verliesverrekening, en daarbij een overgangsregeling te treffen.

X exploiteert een tuincentrum. In 2002 wordt hij onteigend, waarna de opstallen van het tuincentrum worden gesloopt. Medio 2003 wordt X failliet verklaard. X is het niet eens met de aan hem opgelegde IB-aanslag 2012. Hij stelt dat hij nog over verrekenbare verliezen beschikt. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de oude ondernemingsverliezen van X niet meer verrekenbaar zijn. Op grond van de Wet werken aan winst zijn deze verliezen namelijk niet meer onbeperkt voorwaarts verrekenbaar, maar slechts tot en met het kalenderjaar 2011. Volgens het hof is er ook geen sprake van strijd met art. 1 EP EVRM. De aanslag blijft in stand. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van een door art. 1 EP EVRM verboden inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom. Volgens de Hoge Raad kunnen burgers er namelijk in het algemeen in redelijkheid niet op vertrouwen dat de belastingwetgeving ongewijzigd zal blijven, en altijd zal blijven gelden. Dit geldt ook voor de invoering van de onbeperkte voorwaartse verliesverrekening met ingang van 1 januari 1995. Volgens de Hoge Raad is de wetgever niet buiten zijn ruime beoordelingsmarge getreden door met ingang van 2007 een termijn te stellen voor de tot dan toe in de tijd onbeperkte voorwaartse verliesverrekening, en daarbij een overgangsregeling te treffen. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.150

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 16 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen