Belanghebbende, X, is een maatschap van A en B die in gemeenschap van goederen met elkaar zijn getrouwd. X koopt een stuk grond waarop zij een woning laat bouwen, die na de oplevering in 2008 wordt bewoond door A en B. Twee in het souterrain van de woning gelegen ruimten worden door X verhuurd aan de bv waarvan A directeur en enig aandeelhouder is. A gebruikt de ruimten in het kader van de werkzaamheden voor zijn bv als kantoorruimte respectievelijk archiefruimte. Daarbij maakt A gebruik van de centrale hal van de woning en van de in de woning aanwezige sanitaire voorzieningen alsmede van de watervoorziening van de woning. X opteert voor belaste verhuur van de ruimten en wenst teruggaaf van een gedeelte van de btw die ter zake van de oplevering van de woning aan haar in rekening is gebracht.
De Hoge Raad oordeelt dat de verhuur van een onzelfstandig deel van de woning aan de bv van één van de echtgenoten leidt tot btw-ondernemerschap. Er is in dit geval sprake van het duurzaam (ten minste 10 jaar) tegen vergoeding aan een bv ter beschikking stellen van vertrekken in een aan de directeur van die vennootschap en zijn echtgenote toebehorend woonhuis. Onder deze omstandigheden is volgens de Hoge Raad sprake van een economische activiteit. Verder oordeelt de Hoge Raad dat belaste verhuur ook mogelijk is voor exclusief zakelijk gebruik van (onzelfstandige) gedeelten van een woonhuis. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en verleent X teruggaaf van omzetbelasting.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Wet op de omzetbelasting 1968 11-1-b-5