Bv X maakt winst met de verkoop van snoeisel van venijnbomen voor de farmaceutische industrie. Rechtbank Den Haag oordeelt dat die winst onder de bosbouwvrijstelling valt. Het feit dat de venijnbomen kort worden gehouden belet niet om van een bos in de zin van de bosbouwvrijstelling te spreken. Ook aan de instandhoudingseis is voldaan.
Belanghebbende, bv X, maakt in 2012 en 2013 gemiddeld € 1 miljoen winst met de verkoop van snoeisel van venijnbomen (taxus) voor de farmaceutische industrie. De venijnboom is een conifeerachtige plant die ruim 12 meter hoog kan worden. Binnen de onderneming van bv X zijn de venijnbomen op percelen aangeplant en worden jonge twijgjes ieder jaar teruggesnoeid tot op het hout van het vorige jaar. Hierdoor worden de bomen niet hoger dan 80 tot 90 centimeter. Bv X heeft voor de winst die is behaald met de verkoop van het snoeisel van de bomen verzocht om toepassing van de bosbouwvrijstelling. De inspecteur heeft de toepassing geweigerd. Voor toepassing van de bosbouwvrijstelling is vereist dat sprake is van een bos. Verder is, om als bosbedrijf te worden aangemerkt, vereist dat de instandhouding van het bos op de voorgrond staat (de instandhoudingseis).
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de omstandigheid dat bomen door snoei kort worden gehouden, geen belemmering vormt om deze als bos in de zin van de bosbouwvrijstelling aan te merken. Omdat de bomen 30 tot 50 jaar gebruikt worden en er bij uitval van bomen weer wordt aangeplant is volgens de rechtbank ook aan de instandhoudingseis voldaan. De rechtbank beslist dat de bosbouwvrijstelling ten onrechte is geweigerd.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Dossiers: Agro
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 14 juni