Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de afwaardering van de vordering terecht niet heeft geaccepteerd. Volgens het hof maakt X bv niet aannemelijk dat deze afwaardering gerechtvaardigd is. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

Belanghebbende, X bv, is beherend vennoot in L cv. L cv is één van de commanditaire vennoten in N cv. X bv heeft een vordering van bijna € 1,1 mln op N cv. In 2008 waardeert X bv deze vordering af met € 505.000. Naar aanleiding van een boekenonderzoek corrigeert de inspecteur deze afwaardering.

Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2020/10.1.4) oordeelt dat de inspecteur de afwaardering van de vordering terecht niet heeft geaccepteerd. Volgens het hof maakt X bv niet aannemelijk dat deze afwaardering gerechtvaardigd is. Uit de door X bv overgelegde jaarrekening blijkt namelijk dat N cv een schuld van € 1,1 mln aan X bv had, dat in 2008 € 600.000 op deze schuld is afgelost en dat het restant is afgeboekt. Verder blijkt uit de jaarrekening ook dat N cv een vordering van € 3,2 mln had op een 75%-dochtermaatschappij (Q bv), dat deze vordering voor € 1,8 mln is geïnd en dat het overige is kwijtgescholden. Nu voor deze kwijtschelding geen toereikende verklaring is gegeven, maakt X bv niet aannemelijk dat N cv haar vordering op Q bv gerechtvaardigd heeft prijsgegeven. Zij mag dan ook niet haar vordering op N cv voor het volledige resterende bedrag ten laste van de winst afwaarderen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 januari

24

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen