Belanghebbende, X bv, plaatst sport- en kunststofvloeren. X bv beschikt over twee personenauto’s, een Nissan en een BMW. X bv stelt de auto’s ter beschikking aan B, haar dga. Voor de Nissan houdt X bv, bij het vaststellen van het loon van B, rekening met het autokostenforfait. In 2005 en 2006 wordt een rittenregistratie bijgehouden voor de BMW. Voor de daaropvolgende jaren echter niet. B ondergaat in 2007 een oogoperatie, en wordt sindsdien door zijn vrouw in de BMW vervoerd naar de klanten. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur LB-naheffingsaanslagen op aan X bv voor de jaren 2009 - 2013, omdat geen privégebruik van de BMW is aangegeven.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 5 september 2017, 16/01110, 16/01111, 16/01112, 16/01113 en 16/01114, V-N Vandaag 2017/2220) oordeelt dat X bv niet overtuigend heeft aangetoond dat de BMW voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is gebruikt. De door B en zijn vrouw overgelegde verklaringen overtuigen niet, omdat zij afkomstig zijn van personen die belang hebben bij de uitkomst van de procedure. Ook worden ze niet ondersteund door objectief bewijs. Ook hecht het hof geen belang aan de achteraf opgestelde rittenregistratie. Dat voor de jaren buiten het naheffingstijdvak wel sluitende rittenregistraties zijn opgesteld, baat X ook niet.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 13bis