Dit dossieronderdeel is afgesloten

Het dossieronderdeel Financiële maatregelen voor ondernemers is per 1 september 2020 afgesloten en wordt niet meer geactualiseerd.

1. Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) uitgebreid

Bijgewerkt op 27 mei 2020, 09.55 uur

Borgstellingskrediet
Als een ondernemer te weinig onderpand heeft om geld te lenen kan via de financier gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB). De BMKB vergroot het onderpand en daarmee ook de financierbaarheid van de onderneming.

Met het borgstellingskrediet staat het ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor een deel garant voor bedrijven die een lening willen afsluiten.

Coronamodule
Het kabinet heeft een tijdelijke faciliteit, voor de duur van één jaar, onder de BMKB opengesteld voor MKB-bedrijven die getroffen zijn door de uitbraak van het coronavirus.

Deze verruiming, die voor de brede doelgroep MKB-bedrijven kan worden ingezet, betekent dat de Staat een hoger garantieaandeel aanbiedt in de BMKB. In de huidige regeling betreft het borgstellingskrediet in de meeste gevallen 50% van het krediet dat de financier (vaak een bank) verstrekt. De borg van de overheid bedraagt 90% van dit borgstellingskrediet.

Voor deze maatregel is de omvang van het borgstellingskrediet in de BMKB verhoogd van 50% naar 75%. Deze maatregel kan benut worden door MKB-bedrijven en is bestemd voor overbruggingskrediet of verhoging rekeningcourantkrediet bij een financier, met een maximale looptijd van twee jaar. De financier is verplicht om, naast een kredietovereenkomst die onder de borgstelling wordt gebracht, tegelijkertijd met de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst te sluiten, waar geen bedrijfsborgstelling voor geldt.

De hoofdregel is dat deze kredietovereenkomst minimaal 100% bedraagt van het krediet dat onder de borgstelling wordt gebracht. De verhouding is derhalve 1:1. Voor bepaalde categorieën MKB-ondernemers geldt een ander percentage. Voor starters is dit bijvoorbeeld 33,3 procent. Dit geldt ook voor MKB-ondernemers die geraakt zijn door de PFAS- en stikstofproblematiek.

Ook voor de MKB-ondernemingen die een liquiditeitsbehoefte hebben door de uitbraak van het coronavirus en een kortlopend krediet afsluiten voor de duur van maximaal vier jaar, is dit percentage vastgesteld op 33,3%. De verhouding wordt daarmee 1:3. Dit geldt voor leningen die voor de duur van de verruiming op grond van deze regeling worden verstrekt. Deze verruiming is voorzien voor de duur van één jaar. De verplichting aan de banken om een persoonlijke borgstelling te vragen voor het krediet is verlaagd van 25% naar 10%. Daarnaast wordt niet de eis gesteld dat er een tekort is aan zekerheden. Onder het reguliere regime is de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet maximaal zes jaar. Voor het nieuwe bedrijfsborgstellingskrediet wegens de coronacrisis is de duur maximaal vier jaar.

De eenmalige provisie is verlaagd van 3,9% naar 2% voor een kredieten met een looptijd van maximaal twee jaar en van 4,25% naar 3% voor kredieten met een looptijd tussen twee en vier jaar.

Financiers hebben ook meer vrijheid in het maken van een afspraken over het aflossingsregime. De aflossingen van kredieten met een looptijd tussen twee en vier jaar moeten uiterlijk op de eerste dag van het negende kalenderkwartaal na de start van het bedrijfsborgstellingskrediet beginnen.

Accreditatie non-bancaire financiers
Ook non-bancaire financiers kunnen zich accrediteren om hun bestaande klanten te financieren onder de coronamodule van de BMKB. Voor de coronamodule is een verkort schriftelijk accreditatieproces ingericht. Als non-bancaire financiers een keurmerk van Stichting MKB-Financiering hebben, kan dat de accreditatie vereenvoudigen.

Bron: brief kabinet noodpakket banen en economie 17-3-2020, nr. CE-AEP/20077147; Stcrt. 2020, 17289; brief minister van EZK tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren en aanvullende maatregelen op het gebied van financiering voor bedrijven 7-4-2020, nr. DGBI/20094755; Stcrt. 2020, 24157; Stcrt. 2020, 28480; Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

2. Borgstelling MKB-landbouwkredieten (BL) uitgebreid

Bijgewerkt op 19 mei 2020, 09.30 uur

Landbouw
De MKB-landbouwbedrijven die worden geraakt door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus en daardoor in liquiditeitsproblemen komen, kunnen tijdelijk rekenen op een verruiming van de regeling Borgstelling Landbouwkredieten (BL). Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit staat borg en banken kunnen hiermee enkele tientallen miljoenen werkkapitaal verstrekken. Vanaf 18 maart 2020 kunnen bedrijven gebruikmaken van deze extra module (BL-C), die voor de duur van een jaar is opengesteld.

Coronamodule
Deze verruiming betekent dat de Staat een hoger garantieaandeel aanbiedt. In de huidige regeling betreft het landbouwborgstellingskrediet in de meeste gevallen 66,6% van het krediet dat de financier (vaak een bank) verstrekt. De borg van de overheid bedraagt 70% van dit reguliere landbouwborgstellingskrediet. Er zijn daarbij wel een paar aparte voorzieningen voor starters en overnemers en landbouwinnovatie (BL plus) en het vermogensversterkend krediet. De tijdelijke verruiming is echter gericht op de reguliere landbouwborgstellingskredieten en houdt in dat de Staat voor 70% borg staat voor het gehele kredietbedrag dat door de financier wordt verstrekt. Dit is een verhoging van 50%.

Deze tijdelijke verruiming kan benut worden door MKB-landbouwbedrijven om bij een financier een overbruggingskrediet of verhoging rekeningcourantkrediet met een maximale looptijd van twee jaar te verkrijgen bij een financier. Ook een aantal overige voorwaarden is versoepeld. Dit helpt deze landbouwbedrijven om aan hun dagelijkse betaalverplichtingen te kunnen blijven voldoen.

Normaliter dient tegelijkertijd met een landbouwborgstellingskrediet een financieringsfaciliteit te worden verstrekt door de financier waarvoor de Staat niet borg of garant staat. Deze eis vervalt, wat als effect heeft dat de Staat voor deze vorm van financiering borg staat voor 70% van het kredietbedrag. Verder is rekening gehouden met de omstandigheid dat een MKB-landbouwondernemer mogelijk door al lopende landbouwborgstellingskredieten nu geen of minder landbouwborgstellingskrediet voor de hiervoor genoemde kortlopende kredieten voor liquiditeit of werkkapitaal zou kunnen krijgen. De aangepaste regeling voorziet in een verruiming van de toegestane cumulatie van reeds verstrekte landbouwborgstellingskredieten met maximaal € 300.000. Die verruiming heeft uitsluitend betrekking op landbouwborgstellingskredieten voor die kortlopende kredieten.

De verplichting aan de banken om een persoonlijke borgstelling te vragen voor het krediet is verlaagd van 25% naar 10%. Daarnaast wordt niet de eis gesteld dat er een tekort is aan zekerheden. Onder het reguliere regime is de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet maximaal zes jaar. Voor het nieuwe landbouwborgstellingskrediet wegens de coronacrisis is de duur maximaal vier jaar.

De provisie is verlaagd van 3% naar 1,5% bij een looptijd van maximaal twee jaar en 2,25% bij een looptijd tussen twee en vier jaar. Voor een starter of overnemer is de provisie verlaagd van 1% naar 0,5% bij een looptijd van maximaal twee jaar en 0,75% bij een looptijd tussen twee en vier jaar.

Financiers hebben ook meer vrijheid in het maken van een afspraken over het aflossingsregime. De aflossingen moeten uiterlijk op de eerste dag van het negende kalenderkwartaal na de start van het landbouwborgstellingskrediet beginnen.

Visserij en aquacultuur
De tijdelijke verruiming van de BL met de BL-C staat vanaf 18 maart 2020 ook open voor de visserij- en aquacultuursector. Deze tijdelijke verruiming naar de visserij- en aquacultuursector komt per 1 april 2021 weer te vervallen.

Bron: brief kabinet noodpakket banen en economie 17-3-2020, nr. CE-AEP/20077147; Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO); Stcrt. 2020, 17287; Stcrt. 2020, 21471; Stcrt. 2020, 27598

3. Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) verruimd en uitgebreid met GO-C

Bijgewerkt op 27 mei 2020, 10.00 uur

Staatsgarantie
De subsidiemodules Garantie ondernemingsfinanciering en Garantstelling gericht op bankgaranties (hierna samen aangeduid als de GO) beoogt de toegang tot bankkrediet voor het Nederlandse bedrijfsleven te verbeteren. Op grond van de GO kunnen banken een garantstelling van de Nederlandse staat verkrijgen voor kredieten die zij verstrekken aan ondernemers.

De GO geldt zowel voor MKB-bedrijven als niet MKB-bedrijven. Ook bevat de GO een faciliteit voor bankgaranties die ervoor zorgt dat de Nederlandse Staat garant kan staan voor door banken af te geven garanties voor de nakoming van contractuele verplichtingen van de desbetreffende onderneming. Voor de garantstelling wordt een kostendekkende premie geheven.

Verruiming GO
Vanwege de effecten van de coronacrisis is de GO verruimd. Door de coronacrisis worden ondernemingen uit diverse sectoren getroffen, doordat bijvoorbeeld goederen niet uitgeleverd kunnen worden of productielijnen stilvallen door een gebrek aan onderdelen. Hierdoor kunnen liquiditeitsproblemen ontstaan, bij in principe economisch gezonde ondernemingen. Mogelijk zal een financier zelfstandig aan de tijdelijke extra financieringsvraag van zo’n onderneming kunnen en willen voldoen.

De hoogte van de lening waarvoor garant wordt gestaan, is verhoogd van € 50 miljoen naar € 150 miljoen. Dit bedrag geldt inclusief een eventuele lening onder de hierna vermelde GO-C. Het garantiepercentage is 50%.

De verruiming van de GO geldt vanaf 28 maart 2020.

Het kabinet heeft de GO verlengd tot 1 april 2021.

Coronamodule (GO-C)
Aan de GO is een tijdelijke coronamodule voor garantie op bankleningen toegevoegd: de Garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-C). Met de GO-C staat de overheid voor een deel garant voor leningen verstrekt door banken aan bedrijven.

Bedrijven die worden geraakt door coronacrisis en daardoor in liquiditeitsproblemen komen, kunnen tijdelijk gebruik maken van de financieringsmogelijkheden die deze garantiestelling geeft. Anders dan op grond van de bestaande GO-modules kunnen ook garantstellingen worden verstrekt voor leningen aan bedrijven in de landbouw, visserij en aquacultuur.

De belangrijkste kenmerken van de GO-C zijn:

  • Leningen en garanties verstrekt met toepassing van de GO-C hebben een looptijd van maximaal zes jaar en bedragen minimaal € 1,5 miljoen.
  • Leningen zijn bestemd om te voorzien in de liquiditeitsbehoefte voor werkkapitaal of investeringskosten van de ondernemer, die is ontstaan door de uitbraak van het coronavirus.
  • Alleen niet achtergestelde kunnen onder de garantstelling worden gebracht.
  • De marktconforme rente moet een variabel deel kennen, gekoppeld aan de Euribor.
  • De maximale hoogte van de lening wordt bepaald op basis van loonsom (2x), omzet (25%) of liquiditeitsplanning, naast dat het maximum van € 150 miljoen geldt.
  • De garantie is verhoogd van 50% naar maximaal 90% van de lening als deze is verstrekt aan een MKB-onderneming en 80% als deze is verstrekt aan een grote onderneming.
  • Alleen leningen aan ondernemingen die op 31 december 2019 niet al in moeilijkheden waren, komen in aanmerking.
  • Er moet per kwartaal worden afgelost, waarbij de eerste aflossing uiterlijk na 18 maanden (MKB-onderneming) of 12 maanden (grote onderneming) na verstrekking moet plaatsvinden.
  • Het moet in beginsel gaan om nieuwe leningen, maar de GO-C is ook toepasbaar op kredieten die vanaf 24 maart 2020 tot 30 april 2020 zijn verstrekt.
  • De afsluitprovisie bedraagt maximaal 1% van de lening. De bank draagt een deel van de rentemarge als garantieprovisie af aan de staat. De onderneming betaalt geen garantieprovisie bovenop de rente die wordt betaald aan de bank.

De GO-C vervalt op 1 januari 2021, maar blijft van toepassing op voor die datum verstrekte subsidies. Aanvragen kunnen tot en met 15 december 2020 bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden ingediend, of als dat eerder is, totdat het subsidieplafond is bereikt.

Subsidieplafond
Het subsidieplafond is verhoogd naar € 10 miljard waardoor kan worden tegemoetgekomen worden aan de toenemende vraag van (potentiële) gebruikers van de GO en de GO-C.

Bron: brief kabinet noodpakket banen en economie 17-3-2020, nr. CE-AEP/20077147; Stcrt. 2019, 18697; brief minister van EZK Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren en aanvullende maatregelen op het gebied van financiering voor bedrijven 7-4-2020, nr. DGBI/20094755; brief staatssecretaris van EZK verlenging van de GO-regeling 20-4-2020, nr. DGBI-O/20098044; Stcrt. 2020, 23929; Stcrt. 2020, 28776; Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

4. Qredits verlaagt rente naar 2% en verleend uitstel van aflossing

Bijgewerkt op 1 juli 2020, 16.00 uur

Qredits is de op Nederlandse markt uniek als verstrekker van microkredieten en heeft als stichting een ideëel doel en een aanpak die wezenlijk anders is dan reguliere banken, zoals bijzondere persoonlijke aandacht voor de ondernemers en de ontwikkeling van het business plan. Dit type ondernemingen kenmerkt zich veelal door een gebrek aan financiële reserves.

Het kabinet ondersteunt Qredits financieel met een aanvullend bedrag van in totaal € 25 miljoen. Daardoor berekent Qredits gedurende maximaal zes maanden een lagere rente van 2% en verleent Qredits uitstel van aflossingsverplichtingen.

Bron: brief kabinet noodpakket banen en economie 17-3-2020, nr. CE-AEP/20077147; brief staatssecretaris van EZK aanbieding toetsingskader risicoregelingen Rijksoverheid inzake Corona Overbruggingslening (COL) en coronamaatregel Qredits 1-7-2020, nr. DGBI-O/20163170; Qredits

5. Herverzekering leverancierskrediet

Bijgewerkt op 2 juni 2020, 12.30 uur

Veel MKB-bedrijven – zoals winkels en horecazaken – worden bevoorraad op basis van leverancierskrediet. Bedrijven hebben dan 30 of 60 dagen om hun producten aan de leverancier te betalen. Een leverancier sluit een verzekering bij een kredietverzekeraar af tegen het risico dat zijn factuur onverhoopt niet betaald wordt.

Door de coronacrisis worden verzekeraars geconfronteerd met toenemende betalingsrisico’s. Dat zou tot gevolg hebben dat verzekeraars toegekende verzekeringslimieten op bedrijven moeten verlagen of intrekken. Dit zou 75.000 bedrijven kunnen treffen.

Herverzekering
Om dat te voorkomen, heeft de overheid ingegrepen en de portefeuille van de verzekeraars herverzekerd, tot een bedrag van in tot € 12 miljard. Hiermee blijft er vertrouwen in de verschaffing van leverancierskrediet en worden bedrijven bevoorraad.

Europese Commissie
De problemen met de verzekering van leverancierskredieten spelen in alle Europese lidstaten. Vrijwel alle lidstaten hebben met de Europese Commissie overlegd over een vorm van herverzekering. Duitsland was de eerste lidstaat die met een voorstel voor herverzekering naar de Europese Commissie ging. De Nederlandse oplossing moet in grote lijnen gelijk zijn aan de Duitse regeling.

Dekking 90%/eigen risico 10%
Dat houdt in dat de herverzekering niet verder mag gaan dan een dekking van 90% en een eigen risico van 10%. De verzekeraars dragen deze 10% risico over de eerste € 1 miljard aan schade, zodat de verzekeraars maximaal € 100 miljoen zullen bijdragen aan de schade-uitkeringen die door de herverzekering zijn gedekt. Deze € 100 miljoen wordt, net als het garantiebedrag van € 12 miljard euro, verdeeld over de verzekeraars naar rato van de uitstaande limieten per 31 december 2019.

Ook heeft de Europese Commissie bepaald dat schades die voor 1 maart 2020 reeds waren uitgekeerd niet voor vergoeding door de staat in aanmerking komen. Hiermee wordt uitgesloten dat schades die zich al voor die datum hadden gematerialiseerd en die naar alle waarschijnlijkheid niets met de coronacrisis te maken hadden worden gedekt door de herverzekering.

Afgesproken is dat in beginsel niets veranderd wordt aan de lopende verzekeringsovereenkomsten. Voor nieuwe polissen – dus met bedrijven die tot op heden hun leverancierskredieten nog niet verzekerden, bedrijven die overstappen van de ene verzekeraar naar de andere of bedrijven die van een buitenlands kantoor overstappen naar het Nederlandse kantoor – geldt dat 90% van de premie wordt afgedragen aan de staat en dat 90% van de schades en incasso’s voor de staat zijn. De verzekeringsvoorwaarden dienen hierbij grotendeels gelijk te zijn aan die van bestaande polissen. De premies zullen voor deze nieuwe polissen – anders dan voor de lopende polissen – het verslechterde marktrisico reflecteren. Zo wordt voorkomen dat de herverzekering door de staat een aanzuigende werking heeft voor met name slechte risico’s.

Bij verlenging van een polis mogen alleen aanpassingen worden doorgevoerd die onder normale omstandigheden ook worden toegepast.

Een verzekeraar die 10% eigen risico loopt op zijn portefeuille, moet enige mogelijkheden hebben om zijn risico te beïnvloeden, dat wil zeggen te beperken of af te bouwen waar nodig. Het kabinet heeft over het vaststellen en eventueel aanpassen of verlagen van de limieten gedetailleerde afspraken gemaakt. Uitgangspunt is dat de limieten die op 1 januari 2020 van kracht waren in stand blijven of waar nodig hersteld worden. Zogeheten mass actions zijn strikt verboden.

Toch zijn er omstandigheden – ook in het (financiële) belang van de staat en ook zonder dat de verzekeraar een eigen risico draagt – waaronder limieten aanpassing behoeven. Het heeft bijvoorbeeld geen zin om leveringen te blijven verstrekken aan een bedrijf dat failliet is. Het kan echter ook dat de verzekerde zelf vraagt om verlaging van een limiet, omdat hij die niet langer nodig heeft. Een andere reden is het publiceren van de jaarcijfers 2019 – die dus niet zijn beïnvloed door de coronacrisis – waaruit blijkt dat de financiële situatie van een bedrijf niet langer de afgegeven limiet rechtvaardigt. Mocht een verzekeraar een limiet verlagen dan wordt dit aangekondigd en krijgt een debiteur in principe nog dertig dagen de tijd om aan te tonen dat hij nog tot betaling in staat is, bijvoorbeeld door betalingsachterstanden (deels) in te lopen.

Kredietverzekeraars
Alle in Nederland actieve kredietverzekeraars die onder toezicht staan, komen in aanmerking voor een overeenkomst. De gehele portefeuille van de verzekeraars wordt herverzekerd, zowel de goede als de slechte risico’s. Verzekeraars kunnen zich tot en met 30 juni 2020 melden.

De herverzekering wordt met alle deelnemende verzekeraars tegen exact gelijke voorwaarden afgesloten. De verzekeraars moeten alle premies over 2020 afdragen aan het ministerie van Financiën over de bestaande polissen. Over nieuwe polissen moeten de verzekeraars 90% van de premies afdragen, aangezien de staat voor die polissen 90% van het risico draagt. In ruil ontvangen de verzekeraars een vergoeding voor de operationele kosten. De gedeclareerde bedragen zullen door een accountant worden gecontroleerd.

Doordat (nagenoeg) alle premies worden afgedragen en alleen de operationele kosten worden vergoed zal het eigen risico van 10% tot een (operationeel) verlies leiden voor de verzekeraars. Voor schadebedragen boven het aan een verzekeraar toegekende deel van de € 100 miljoen aan eigen risico zal de staat 100% van de schade vergoeden.

Verbod op bonussen en dividend
Het kabinet heeft in de overeenkomsten met de verzekeraars eisen opgelegd rond het uitkeren van bonussen en dividenden. Verzekeraars mogen niet over de periode van de herverzekering bonussen toekennen aan of het vaste salaris verhogen van de dagelijks beleidsbepalers voor de Nederlandse activiteiten. Evenmin is het toegestaan om over deze periode dividenden uit te keren die kunnen worden toegeschreven aan de Nederlandse activiteiten. De accountant moet hierover rapporteren.

Garantie
De garantie die hiervoor nodig is, bedraagt naar verwachting circa € 12 miljard. De te verwachten schade voor de staat bedraagt op basis van een eerste grove raming ongeveer € 890 miljoen. Bij deze schatting is ingecalculeerd dat de premies naar de staat gaan.

Looptijd, verlenging, beëindiging
De herverzekering loopt tot en met 31 december 2020. Uiterlijk 30 september 2020 zal na consultatie van de verzekeraars een besluit worden genomen tot eventuele verlenging. De Europese Commissie moet verlenging goedkeuren.

Verzekeraars zullen bij beëindiging van de herverzekering een periode van drie maanden krijgen – de zogeheten winding down period – waarin ze zich kunnen voorbereiden op het opnieuw volledig dragen van de risico’s en de verzekerden kunnen voorbereiden op eventuele gevolgen daarvan. In deze periode zullen verzekeraars dus meer ruimte krijgen om naar eigen inzichten de limieten vast te stellen.

Bron: brief minister van EZK Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren en aanvullende maatregelen op het gebied van financiering voor bedrijven 7-4-2020, nr. DGBI/20094755; brief staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst beantwoording vragen van de vaste commissie voor Financiën over de incidentele suppletoire begroting inzake de COVID-19 crisismaatregel herverzekering leverancierskredieten 10-4-2020, ongenummerd; brief staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst herverzekering leverancierskredieten 29-5-2020, nr. 2020-0000094826

6. Overbruggingskrediet startups, scale-ups en non-bancair gefinancierd MKB

Bijgewerkt op 3 juni 2020, 09.30 uur

Een brede groep bedrijven wordt met eigen vermogen of risicodragend vermogen gefinancierd. Dat zijn onder andere startups en scale-ups, waarbij de verwachting is dat naast de behoefte aan overbruggingskrediet ook eigen vermogen een rol zal spelen.

Daarnaast er is ook veel non-bancair gefinancierd MKB dat zich gefinancierd heeft door bijvoorbeeld ingehouden winst. Deze bedrijven hebben doorgaans wel een gezonde balans, maar hebben geen bankrelatie en kunnen door de coronacrisis moeilijk overbruggingskrediet van een bank krijgen.

Corona-Overbruggingslening (COL)
De Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) verstrekken op verzoek van het kabinet speciale overbruggingskredieten. Vanaf 29 april 2020 kunnen groeibedrijven een aanvraag indienen voor een zogenoemde Corona-Overbruggingslening (COL). Het kabinet heeft hiervoor in een eerste tranche € 100 miljoen ter beschikking gesteld. Op 20 en 28 mei 2020 is een tweede tranche aangekondigd van nog eens € 200 miljoen.

De leningen die de ROM’s gaan verstrekken variëren tussen de € 50.000 en € 2 miljoen. Bij bedragen boven € 250.000 wordt er 25% cofinanciering verwacht van de aandeelhouders of andere investeerders. Er geldt een uniform rentetarief van 3%.

Aanvraag
De ROM’s streven ernaar de beoordelingen van aanvragen tot € 500.000 binnen vier tot negen werkdagen af te handelen. Voor aanvragen boven € 500.000 is het streven om binnen drie werkweken tot een definitief besluit te komen. Meer informatie is te vinden op de speciale website www.rom-nederland.nl/corona-overbruggingslening.

Seed capital technostarters
Ook de subsidiemodule Seed capital technostarters is met terugwerkende kracht per 13 mei 2020 aangepast, zodat ook startersfondsen en Seed business angel fondsen meer mogelijkheden hebben om te participeren in technostarters die een concrete liquiditeitsbehoefte hebben door de coronacrisis.

TOPSS
Via de vereiste cofinanciering bij overbruggingskredieten groter dan € 2 miljoen vanuit onder andere de bestaande ROM-fondsen (waarvan de verschillende provincies ofwel meerderheidsaandeelhouder dan wel enig aandeelhouder zijn) is al sprake van provinciale cofinanciering.

Ook kan gebruik worden gemaakt van het Tijdelijk Overbruggingskrediet innovatieve Start en Scale ups (TOPSS) van Invest-NL. Deze financiering heeft de vorm van een converteerbare lening en is bestemd voor innovatieve startups en scaleups met een gezond perspectief die door de coronacrisis geremd worden in het versnellen van hun groei en/of het vinden van financiering voor hun plannen. Invest-NL financiert in beginsel maximaal 50% van de financieringsronde.

Aanvragen kunnen worden ingediend via het met Techleap.nl en de ROM’s ingerichte gezamenlijke loket: www.techleap.nl/content/bridgefinancing-portal.

Bron: brief minister van EZK Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren en aanvullende maatregelen op het gebied van financiering voor bedrijven 7-4-2020, nr. DGBI/20094755; nieuwsbericht 7-4-2020 Interprovinciaal Overleg (IPO); nieuwsbericht ministerie van EZK 25-4-2020; nieuwsbericht Invest-NL 28-4-2020; brief kabinet noodpakket 2.0 20-5-2020, nr. CE-AEP/20148518; brief kabinet noodpakket 2.0 28-5-2020, nr. 2020-0000074009; wijziging Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met COVID-19-gerelateerde aanpassingen van de Seed capital subsidiemodule (titel 3.10 RNES), Stcrt. 2020, 28907

7. Garantie Klein Krediet Corona (KKC)

Bijgewerkt op 29 mei 2020, 15.30 uur

Het kabinet heeft een breed pakket aan regelingen opgesteld om ondernemers te ondersteunen tijdens de coronacrisis (zie de hierboven opgenomen onderdelen in dit deel van het Dossier Corona). Toch hebben kabinet en de banken de toegang tot liquiditeit voor het kleinere MKB verder vergemakkelijkt, met een aanvullend instrument: de Garantie Klein Krediet Corona (KKC).

Garantie Klein Krediet Corona (KKC)

Kleine ondernemer
De KKC is specifiek bedoeld voor in Nederland gevestigde MKB-ondernemers die voor de coronacrisis voldoende winstgevend waren en die zijn ingeschreven in het handelsregister sinds 1 januari 2019.

Uitgesloten van de KKC zijn ondernemingen waarvan de activiteiten betrekking hebben op onroerend goed of de financiële sector. Ook zorgaanbieders, ondernemingen die actief zijn in de sector visserij en aquacultuur, de primaire productie van landbouwproducten en de sector verwerking en afzet van landbouwproducten, zijn uitgesloten.

Ondernemingen die op 31 december 2019 al in financiële moeilijkheden verkeren kunnen geen gebruik maken van de KKC.

Lening met staatsgarantie
De lening dient ter financiering van door de ondernemer geleden of te verwachten verlies aan inkomsten dat door de coronacrisis is ontstaan of naar verwachting ontstaat tussen 19 maart 2020 en 31 december 2020. De KKC staat open voor kredietaanvragen van minimaal € 10.000 tot en met € 50.000.

De leningovereenkomst die door een financier met een ondernemer wordt gesloten kan zowel de vorm krijgen van een geldlening als de vorm van krediet in rekening-courant. Het mag hierbij niet gaan om een achtergestelde of een converteerbare lening.

De overheid staat voor 95% garant voor de lening. Door dit hoge garantiepercentage kan een groot aantal ondernemers geholpen worden en kan het kredietbeoordelingsproces grotendeels geautomatiseerd plaatsvinden.

Kredietbeoordeling
Wel blijft een goede toetsing van kredietaanvragen van belang. Dit is traditioneel de expertise van financiers in de markt (bancair en non-bancair). Het gegeven dat financiers een bescheiden risico lopen zorgt ervoor dat zij een financiële prikkel hebben om een goede risicobeoordeling te doen. De risico’s voor de rijksbegroting worden daardoor zo goed mogelijk beperkt. Ook wordt bij de risicobeoordeling zoveel mogelijk gewaarborgd dat alleen kredieten verstrekt worden aan in de kern gezonde bedrijven met terugbetaalcapaciteit.

Het is ook in deze bijzondere situatie van belang dat banken ondernemers met gepaste zorgvuldigheid behandelen. De banken hebben onder meer aangegeven zich te houden aan de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering.

Bij de kredietbeoordeling geldt de aanname dat de omstandigheden per 1 januari 2021 weer genormaliseerd zijn. De onderneming moet in 2019 winstgevend zijn geweest of gemiddeld genomen geweest over minimaal de laatste twee boekjaren.

In totaal mag de onderneming niet meer dan € 250.000 aan leningen hebben uitstaan.

De onderneming mag niet gelijktijdig met de KKC-lening ander krediet afsluiten en zal dat op korte termijn ook niet doen. Ook mag geen sprake zijn van ander krediet waarvoor de staat borg of garant staat.

Banken en andere geaccrediteerde financiers
De banken gaan de leningen met KKC-garantie aanbieden. Andere financiers die geaccrediteerd zijn voor de BMKB-C (zie hiervoor in dit deel van het Dossier Corona), mogen de regeling ook aanbieden. Overige financiers kunnen zich daarvoor bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) laten accrediteren.

Looptijd, rente en eenmalige premie, aflossing, borgstelling
De maximale looptijd van de lening is vijf jaar. Het is mogelijk de looptijd op te schorten met een periode van maximaal acht kwartalen, onder gelijktijdige verlenging van de looptijd.

De rente die de financiers jaarlijks aan de ondernemers mogen doorrekenen is maximaal 4% van het uitstaande kredietbedrag. Daarnaast betalen ondernemers aan de staat een eenmalige premie van 2% als vergoeding.

De lening moet, na een eventuele aflossingsvrije periode van maximaal twaalf maanden na verstrekking, op annuïtaire of lineaire basis te worden afgelost. Tussentijds (extra) aflossen is onder voorwaarden toegestaan.

Als de ondernemer een rechtspersoon is of een personenvennootschap met een rechtspersoon als vennoot, geldt een persoonlijke borgstelling van 10% van de hoofdsom van de lening.

Rijksbegroting
Het kabinet verwacht dat met deze KKC-faciliteit in totaal € 750 miljoen aan krediet kan worden verstrekt. Het heeft daarom € 713 miljoen als garantiebudget ter beschikking gesteld.

Staatssteun
De Europese Commissie heeft de regeling goedgekeurd. In totaal mag een onderneming maximaal € 800.00 aan aan de coronacrisis gerelateerde staatsteun ontvangen.

Inwerkingtreding en looptijd
De regeling is op 30 mei 2020 inwerking getreden en vervalt op 1 januari 2021. De aanvraag moet uiterlijk 15 december 2020 zijn ingediend.

In ieder geval hebben Rabobank, ABN AMRO, ING, de Volksbank en Triodos toegezegd leningen met KKC-garantie aan te bieden.

Bron: brief minister van EZK Klein Krediet Corona (KKC) garantieregeling 7-5-2020, nr. DGBI/20135074; nieuwsbericht Nederlandse Vereniging van Banken 7-5-2020; Regeling invoering en openstelling van de subsidiemodule Garantie Klein Krediet Corona, Stcrt. 2020, 29548

8. Verruiming exportkredietverzekering

Bijgewerkt op 9 juli 2020, 15.15 uur

Door de coronacrisis wordt ook de internationale handel flink geraakt. Om de internationale handel zoveel mogelijk op gang te houden heeft de Nederlandse Staat vanaf 25 maart 2020 de mogelijkheden voor exportkredietverzekeringen verruimd. De maatregelen helpen voorkomen dat bedrijven grotere betalingsrisico’s ondervinden, in extra liquiditeitsproblemen komen of internationale projecten noodgedwongen moeten stilleggen.

Exportkredietverlening
De maatregelen voor verruiming van exportkredieten komen er kortgezegd op neer dat ook kortlopende exportkredietverzekeringen worden gedekt (eerder alleen langer dan twee jaar, nu ook korter dan twee jaar).

Daarnaast zijn de mogelijkheden voor binnenlandse dekking verruimd, is het landenbeleid flexibeler en is voor meer landen dekking te verkrijgen.

Ook zijn procedures verruimd, doorlooptijden versneld en wordt een hoger percentage werkkapitaal (90%) gedekt.

Door het maatregelenpakket kunnen door bedrijven meer risico’s worden afgedekt dankzij de staatsgaranties. Zo blijft de internationale handel beter op gang en kan verlies van export en banen worden voorkomen. Dit in aanvulling op het noodpakket banen en economie dat het kabinet heeft gepresenteerd.

De getroffen maatregelen gelden in ieder geval tot 31 december 2020. Of de maatregelen daarna verlengd worden is nog niet bekend.

Actieplan internationale samenwerking
Naast verruiming van de exportkredietverlening hebben overheid en bedrijfsleven afgesproken om in Europees verband te werken aan onder meer het tegengaan van protectionisme (zoals bij de handel in medische goederen), een soepeler grensoverschrijdend vervoer van essentiële goederen binnen de Europese Unie (EU), soepel verkeer van arbeidsmigranten, het maximaal benutten van de financiële middelen die er beschikbaar komen (onder andere vanuit de EU, de EBRD, de Wereldbank en het IMF) en het zoveel mogelijk open houden van internationale vervoersstromen.

Alle maatregelen moeten ook een plek krijgen in een nieuw actieplan dat nog wordt uitgewerkt en waarbij ook vooruit gekeken wordt naar de fase na de acute coronacrisis.

Bron: nieuwsbericht ministerie van Buitenlandse Zaken 26-303-2020; brief minister van EZK Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren en aanvullende maatregelen op het gebied van financiering voor bedrijven 7-4-2020, nr. DGBI/20094755; nieuwsbericht Atradius Dutch State Business; brief staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst maatregelen op gebied van ekv om handelsstromen op gang te houden 9-7-2020, nr. 2020-0000115636

9. Banken geven uitstel voor zakelijke financieringen

Bijgewerkt op 1 mei 2020, 14.50 uur

Banken bieden ondernemingen in alle sectoren die in de kern gezond zijn, zes maanden uitstel van aflossing op hun lopende leningen. Het gaat om zakelijke financieringen tot € 50 miljoen. Het gaat hierbij om een minimumregeling waarop banken aanvullend maatwerk kunnen leveren voor zakelijke klanten.

Hiertoe hebben enkele grote banken zoals ABN AMRO, ING, Rabobank en Triodos Bank besloten.

Overigens hebben enkele grote banken aangekondigd voorlopig geen dividend uit te keren aan hun aandeelhouders. Dat geldt ook als banken geen aandeelhouders hebben, maar gefinancierd zijn met certificaten. Rente op certificaten wordt voorlopig niet uitbetaald. 

Bron: persbericht Nederlandse Vereniging van Banken; nieuwsbericht 30 maart 2020 op Banken.nl

10. Uitstel van betaling Vroege Fase Financiering (VFF) en Innovatiekrediet (IK)

Bijgewerkt op 8 april 2020, 11.35 uur

De overheid verstrekt via de Vroege Fase Financiering (VFF) en het Innovatiekrediet (IK) leningen aan innovatieve en startende ondernemers. Door de coronacrisis zijn de voorwaarden van de betalingsverplichtingen versoepeld.

Vroege Fase Financiering (VFF)
Een ondernemer die gebruikt maakt van de VFF kan voor zes maanden uitstel aanvragen van aflossing van de lening en opschorting van aanhangende rente.
Dit uitstel gaat in per 1 april 2020 en schuift door naar 1 oktober 2020. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) stuurt de ondernemer een brief met uitleg over de wijze van aanvragen van het uitstel.

Innovatiekrediet (IK)
Een ondernemer die gebruikt maakt van het IK, krijgt zes maanden uitstel van rentebetalingen en aflossingen. Dit uitstel gaat in per 1 april 2020 en duurt tot en met 30 september 2020. De rente die geldt voor het IK wordt tijdens deze zes maanden opgeteld bij het uitstaande saldo. Het aflossingsschema dat per 1 april 2020 geldt, schuift door naar 1 oktober 2020.

Een ondernemer hoeft dan niet op 1 oktober 2020 in één keer de uitgestelde rente- en aflossingstermijnen te betalen. Deze termijnen betaalt hij later door de verlenging van het aflossingsschema.

Een ondernemer is niet verplicht hiervan gebruik te maken.

Staan er voor een ondernemer in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 september 2020 rente- en aflossingsbetalingen gepland, dan stuurt de RVO een brief met uitleg.

Bron: brief minister van EZK Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren en aanvullende maatregelen op het gebied van financiering voor bedrijven 7-4-2020, nr. DGBI/20094755; Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

11. Pensioenuitvoerders bieden coulance bij betaling pensioenpremies

Bijgewerkt op 30 maart 2020, 10:30 uur

Werkgevers die door de coronacrisis zijn getroffen kunnen zich melden voor een mogelijke betalingsregeling bij pensioenuitvoerders. Ook is het maken van afspraken over een soepeler betalingstermijn bespreekbaar, binnen de wettelijke mogelijkheden. Daarnaast kan het invorderingsbeleid bij het innen van de premies worden versoepeld, bijvoorbeeld door geen incassobureaus in te schakelen of administratieve boetes op te leggen.

Dat hebben de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars afgesproken. Aangegeven wordt dat de problemen per werkgever en sector verschillen. Er wordt daarom maatwerk geboden, maar de ruimte voor dat maatwerk is op dit moment nog beperkt, door wettelijke voorschriften.

Bron: gezamenlijk persbericht Stichting van de Arbeid, Pensioenfederatie en Verbond van Verzekeraars 21-3-2020

12. Financiële maatregelen zorgaanbieders Zvw en Wlz

Bijgewerkt op 6 juli 2020, 14.15 uur

Zorgaanbieders en zorgprofessionals zetten alle zeilen bij om tijdens de coronacrisis tijdig noodzakelijke zorg te geven. Zorgverzekeraars en zorgkantoren hebben daarom een pakket maatregelen getroffen zodat de zorgverlening niet onnodig wordt belast met financiële onzekerheden of administratieve beslommeringen.

Doelstelling tijdelijke maatregelen
Het doel is de continuïteit van zorg op de korte termijn te garanderen en op langere termijn te borgen. Daarbij is het uitgangspunt dat een negatief effect van de coronacrisis op de financiële positie van een zorgaanbieder wordt geneutraliseerd. De geboden maatregelen zijn tijdelijk en moeten op korte termijn knelpunten in de uitvoering oplossen.

Basisinfrastructuur en (tijdelijke) verpleeghuiszorg
Voor zorgaanbieders en zorgverleners die direct betrokken zijn bij de hulp aan besmette patiënten (de basisinfrastructuur) en zorg voor kwetsbare mensen geldt het volgende:

  • Zorgaanbieders worden via adequate maandelijkse bevoorschotting door iedere zorgverzekeraar voorzien in de benodigde liquiditeit, passend bij de omvang van de contractueel overeengekomen omzet of, waar die ontbreekt, een zo goed mogelijke raming daarvan (bij een situatie zonder corona-uitbraak). Voor deze zorgaanbieder geldt de continuïteitsbijdrageregeling niet.
  • De extra kosten van de corona-aanpak – na (impliciete) goedkeuring binnen het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) en in afstemming met de meest betrokken zorgverzekeraar(s) – worden door alle zorgverzekeraars vergoed. Dit geldt ook voor kosten die redelijkerwijs in lijn liggen met de binnen het ROAZ gemaakte afspraken.
  • Zorgverzekeraars en zorgkantoren zoeken met de betrokken instellingen naar een passende oplossing voor de gevolgen van onderbenutting van capaciteit of verschuivingen binnen het zorgaanbod en beschikbaar te houden voor (toekomstige) zorgvraag. De inzet daarbij is dat de gevolgen van de coronacrisis voor de financiële positie in 2020 van deze zorgaanbieders geneutraliseerd worden.

Hiermee richten de zorgverzekeraars en zorgkantoren zich in eerste instantie op zorgaanbieders in de basisinfrastructuur en (tijdelijke) verpleeghuiszorg.

Zorgverzekeringswet (Zvw)

Gecontracteerde zorg
Ook alle andere zorgaanbieders die met een zorgverzekeraar een contract hebben afgesloten, worden ondersteund met maatregelen, gericht op de beschikbaarheid en continuïteit van de zorg op korte en langere termijn. 

Op hoofdlijnen houden de maatregelen het volgende in:

  • Voor de periode 1 maart tot 1 juli 2020 ontvangen zorgaanbieders die in financiële problemen (dreigen te) komen ondersteuning, in de vorm van een continuïteitsbijdrage of vooruitbetaling (zie hierna).
  • Nader te bepalen extra kosten (meerkosten) die zorgaanbieders door de coronacrisis moeten maken, kunnen worden gedeclareerd. Het gaat om meerkosten die een zorgaanbieder maakt voor een individuele verzekerde of voor een groep verzekerden (zoals extra persoonlijke beschermingsmiddelen) of kosten die gemaakt moeten worden om bijvoorbeeld patiëntenstromen goed te scheiden. Ook de kosten van op expliciet verzoek actief leeg en beschikbaar gehouden zorgcapaciteit voor coronapatiënten vallen onder deze meerkosten.
  • De afspraken zijn verwerkt in uniforme regelingen voor alle zorgverzekeraars en alle soorten zorgaanbieders. Alleen twee kleine zorgverzekeraars hebben een afwijkende regeling getroffen. 

De randvoorwaarden die daarbij gelden zijn op hoofdlijnen:

  • Zorgaanbieders die van deze ondersteuning gebruik maken, zien daarmee af van een beroep op de algemene regelingen van het noodpakket banen en economie voor bedrijven en zelfstandigen. Dit geldt niet voor het deel van de zorgkosten dat niet door de zorgverzekeraar wordt vergoed op basis van de zorgverzekering en/of de aanvullende ziektekostenverzekering. Het geldt ook niet voor het deel van de omzetdaling dat mogelijk resteert na aftrek van vergoeding door zorgverzekeraars. Het gebruik maken van fiscale regelingen is wel toegestaan.
  • Zorgaanbieders die van de regeling gebruik maken committeren zich eraan dat zij zoveel mogelijk  – onder inachtneming van de overheidsmaatregelen – de reguliere zorg blijven leveren met aandacht voor doelmatigheid en gepast gebruik en dat zij alle zorg goed blijven registreren. Binnen de bestaande overheidsmaatregelen moet aantoonbaar worden ingezet op maximale inzet van zorg op afstand. Daarnaast moeten zorgaanbieders in de periode van vraaguitval in het reguliere werk, waar nodig beschikbaar zijn voor het bieden van noodzakelijke zorg, zowel door personele inzet als via faciliteiten en hulpmiddelen.
  • Zorgaanbieders die gebruik maken van deze regeling moeten zowel op de korte als op de langere termijn instandhouding van de capaciteit nastreven (personeel en middelen).
  • Uitgangspunt is dat de combinatie van deze maatregelen met het inlopen van wachtlijsten na de coronacrisis voor de betrokken zorgaanbieders niet leidt tot een financieel voordeel.

Continuïteitsbijdrage
De continuïteitsbijdrageregeling staat open voor alle zorgaanbieders (met of zonder zorgcontract) die zorg verlenen die op dit moment valt onder de basisverzekering of de aanvullende zorgverzekering. Inzet van zorgverzekeraars is dat hun verzekerden zowel tijdens als na afloop van de coronacrisis een beroep kunnen blijven doen op de zorg, waarvoor zij verzekerd zijn.

De voorwaarden van de continuïteitsbijdrageregeling luiden op hoofdlijnen als volgt:

  • Vanaf 15 mei 2020 kunnen zorgaanbieders een continuïteitsbijdrage aanvragen.
  • De regeling geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020 en loopt tot en met 30 juni 2020. De regeling kan verlengd worden als zorgverzekeraars dat noodzakelijk achten, hetgeen voor hulpmiddelenleveranciers (verlenging tot en met 30 september 2020) is gebeurd. Medio 2021 zal de continuïteitsbijdrage definitief worden vastgesteld en vindt ook de definitieve afrekening plaats.
  • De eerste uitbetaling vindt plaats in de maand mei over de maanden maart en april en vervolgens elke maand zolang de regeling van kracht is.
  • De continuïteitsbijdrage wordt toegekend om gedurende de coronacrisis de capaciteit van het zorgaanbod in stand te houden en beoogt een redelijke tegemoetkoming te geven voor gemiste dekking van doorlopende vaste kosten, zoals loonkosten (ook van de praktijkhouder en structurele inhuur van zelfstandigen), vastgoedkosten en overige vaste kosten. Variabele kosten zijn uitgesloten.
  • De hoogte van de bijdrage is per sector verschillend en is afhankelijk van de vaste lasten van de sector en de mate waarin de sector nog in staat is om zorg te leveren. De bijdrage is gebaseerd op de normale omzet die zorgverzekeraars zouden vergoeden uit de basisverzekering en aanvullende verzekeringen en varieert van 55% tot 87%.
  • De continuïteitsbijdrage hoeft niet te worden terugbetaald, maar wordt, voor zover billijk en mogelijk, wel verrekend met de productie gedurende de maanden dat deze van toepassing is en met de eventuele hogere productie als gevolg van geleverde inhaalzorg daarna.
  • De zorgaanbieder mag geen aanspraak doen op regelingen uit het noodpakket banen en economie dat het kabinet voor de coronacrisis heeft opgesteld, behalve voor het deel omzetdaling dat mogelijk resteert na aftrek van de vergoeding uit de continuïteitsbijdrageregeling.

Zorg door of via opticiens en niet-gecontracteerde audiciens is uitgesloten van de continuïteitsbijdrageregeling. Voor aanbieders in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) geldt (ten opzichte van andere sectoren) een aangepaste regeling, die rekening houdt met de trajectbekostiging in de ggz.

Daarnaast zijn uitgezonderd zorgorganisaties met een omzet groter dan € 10 miljoen, zoals de algemene en universitaire ziekenhuizen, categorale instellingen, instellingen die lid zijn van Revalidatie Nederland en een aantal andere grote instellingen, bijvoorbeeld in de geestelijke gezondheidszorg en wijkverpleging. De zorgverzekeraars hebben voor deze zorgaanbieders begin juli 2020 aparte continuïteitsregelingen getroffen.

Inhaalzorg
Zorgaanbieders die na de coronacrisis weer hun normale (volledige) omzet hebben, krijgen deze volledig vergoed conform de afspraken die ze daarover hebben gemaakt met de zorgverzekeraars. Zorgaanbieders die niet in staat zijn gemiste omzet in te halen, hebben over het hele jaar door de continuïteitsbijdrage toch een bijna volledige omzet.

Zorgverzekeraars verwachten wel dat zorgverleners waar mogelijk inhaalzorg gaan leveren. Alleen zo is er voldoende capaciteit om de wachtlijsten niet onnodig te laten oplopen. Zodra zorgaanbieders de niet-verleende zorg inhalen boven de reguliere zorg, geldt daarvoor een aangepaste vergoeding.

In de berekening van de continuïteitsbijdrage wordt alle in de zes maanden na afloop van de continuïteitsbijdrage boven de normomzet geleverd zorg beschouwd als inhaalzorg. Via de continuïteitsbijdrage zijn in de periode maart tot en met juni 2020 de vaste lasten al vergoed. Daarom kan voor de inhaalzorg worden volstaan met een lagere vergoeding.

Met de vergoeding van inhaalzorg kunnen de loonkosten van medewerkers gedekt worden. Op deze manier is geen sprake van dubbele betaling, maar worden extra kosten die een zorgaanbieder voor inhaalzorg maakt wel vergoed.

Vooruitbetaling
Voor zorgaanbieders in bepaalde branches is een aanvullende vooruitbetalingsregeling getroffen, die er in voorziet dat al eerder dan eind mei 2020 een betaling van de continuïteitsbijdrage wordt gedaan, om te voorkomen dat financiële problemen ontstaan.

Het gaat om de volgende branches:

  • eerstelijns laboratoria;
  • mondzorg;
  • kraamzorg;
  • fysiotherapie;
  • oefentherapie;
  • ergotherapie;
  • wijkverpleging;
  • zittend ziekenvervoer;
  • zelfstandige behandelcentra in de medisch specialistische zorg.

Zorgaanbieders uit deze branches met een zorgcontract kunnen, als dat echt noodzakelijk is, vanaf 14 april 2020 een eenmalige vooruitbetaling aanvragen via VECOZO. Voor sommige branches kan een andere aanvraagprocedure gelden. De vooruitbetaling hoeft dus maar op één plaats te worden aangevraagd en wordt vervolgens door de afzonderlijke zorgverzekeraars uitbetaald.

De voorwaarden van de vooruitbetaling luiden op hoofdlijnen als volgt:

  • De vooruitbetaling bedraagt in beginsel 70% van de gemiddeld door zorgverzekeraars vergoede maandomzet.
  • Vanaf 20 april 2020 wordt de vooruitbetaling uitgekeerd, mits aan de voorwaarden wordt voldaan. Het streven is uitbetaling binnen een week.
  • Alleen bedragen vanaf € 250 euro per maand per zorgverzekeraar worden uitbetaald.
  • Een toegekende vooruitbetaling wordt direct verrekend met alle te ontvangen declaraties, alle vordering(en) die nog ontstaan op de zorgaanbieder en/of de continuïteitsbijdrage.
  • De zorgaanbieder moet zijn declaraties vanaf maart 2020 gedurende het verdere kalenderjaar 2020 rechtstreeks indienen bij de zorgverzekeraar. Het is alleen toegestaan declaraties naar de verzekerde te sturen voor geleverde, maar op basis van de polisvoorwaarden niet vergoede zorg.

Zorgaanbieders uit andere branches dan hierboven genoemd die op korte termijn financiële problemen verwachten, kunnen contact opnemen met hun primaire zorgverzekeraar. 

Niet-gecontracteerde zorg
Zorgaanbieders die geen contract hebben afgesloten kunnen soortgelijke problemen ondervinden. Omdat het maken van een centrale regeling niet goed mogelijk is, worden deze zorgaanbieders geadviseerd in eerste aanleg wel een beroep te doen op de algemene regelingen van het noodpakket banen en economie voor bedrijven en zelfstandigen.

Daarnaast kunnen deze zorgaanbieders een beroep doen op de continuïteitsbijdrage en de vooruitbetaling.

De aanvraagprocedure voor een vooruitbetaling aan een niet-gecontracteerde zorgaanbieder is op hoofdlijnen hetzelfde als die voor een gecontracteerde zorgaanbieder. Wel moet voor het kalenderjaar 2020 een betalingsovereenkomst met de zorgverzekeraar worden aangaan en een Ultimate Beneficial Owner‐verklaring overgelegd. Ook moet de niet-gecontracteerde zorgaanbieder een bepaald minimum aan zorgprestaties hebben geleverd in het eerste kwartaal van 2020. In het buitenland geleverde zorg is uitgesloten.

Administratieve vereisten
Alle zorgverzekeraars zorgen ervoor dat:

  • Declaraties voor verleende zorg zo snel mogelijk worden betaald.
  • Het aanvraagproces voor machtigingen waar mogelijk nog verder wordt versneld.
  • Controles gepast worden ingezet, rekening houdend met de genomen crisismaatregelen, zodat zorgtaken nu niet onnodig worden belemmerd.

Financiële problemen ondanks continuïteitsbijdrage
Zorgaanbieders die ondanks de continuïteitsbijdrage toch in financiële problemen dreigen te komen, kunnen contact opnemen met de prefererente zorgverzekeraars (hardheidsclausule).

Daarnaast hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. In geval van een faillissement, moeten zorgverzekeraars ervoor zorgen dat hun verzekerden toegang hebben tot de zorg die zij nodig hebben. Wanneer meer (groepen van) zorgaanbieders in financiële problemen komen, kan dit risico’s met zich meebrengen voor de zorgplicht. Zorgaanbieders die ieder voor zich niet essentieel zijn voor de zorgplicht, kunnen dat collectief wel zijn. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is zich hier van bewust en neemt dit nadrukkelijk mee in het toezicht op de zorgplicht.

Ondanks de continuïteitsbijdrage is het niet uit te sluiten dat instellingen uiteindelijk toch failliet gaan. Naar de mening van het kabinet staat dit echter los van de inzet en steun van de zorgverzekeraars voor zorgaanbieders.

Wet langdurige zorg (Wlz)
Alle aanbieders van langdurige zorg (waaronder ouderenzorg, zorg voor mensen met een beperking en zorg voor mensen met een psychische stoornis) hebben in toenemende mate te maken met financiële onzekerheden door de coronacrisis. Enerzijds doordat veel zorgaanbieders met hogere en andere kosten worden geconfronteerd, anderzijds is sprake van teruglopende inkomsten door bijvoorbeeld vraaguitval of gedwongen sluiting van dagbesteding.

Zorgkantoren bieden op vier fronten duidelijkheid voor zorgaanbieders. 

Financiering van extra kosten
Zorgaanbieders maken de komende periode extra kosten voor het leveren van zorg. Deze extra kosten worden vergoed via een apart beleidsregel van de NZa. De gemaakte extra kosten, die voortvloeien uit de coronacrisis voor het leveren van zorg binnen de Wlz, worden apart geregistreerd door zorgaanbieders. Waar nodig kan de bevoorschotting hierop worden toegesneden. 

Deze financieringsmogelijkheid loopt door tot 31 december 2020 voor alle aanbieders in de langdurige zorg.

Compensatie van omzetderving
Zorgaanbieders die te maken hebben met teruglopende omzet door de coronacrisis worden hiervoor gecompenseerd. Ook dit is in aparte beleidsregels van de NZa nader uitgewerkt. Het uitgangspunt is hierbij dat er wordt vergoed conform de omzet in het contract of, in afwezigheid daarvan, een zo goed mogelijke inschatting daarvan als er geen coronacrisis zou zijn geweest.

De NZa heeft hiervoor aparte beleidsregels opgesteld die tot 1 augustus 2020 voor de gehandicaptenzorg (zowel de intramurale zorg als de extramurale dagbesteding) en intramurale ggz (binnen de Wlz) en tot 1 september 2020 voor de intramurale ouderenzorg gelden. Voor de overige onderdelen van de langdurige zorg geldt als einddatum 1 juli 2020. Na deze data komen aanbieders in beginsel niet meer in aanmerking voor de vergoeding van de doorlopende kosten.

Voor uitzonderlijke situaties kunnen de zorgkantoren tot uiterlijk 31 december 2020 maatwerkafspraken maken. De precieze voorwaarden hiervan moet de NZa nog bekend maken.

Bovengenoemde maatregelen hebben betrekking op zorg in natura die vanuit de contracteerruimte Wlz wordt gefinancierd. Met betrokken partijen zijn aanvullende afspraken gemaakt om ook de aanbieders van zorgvormen die niet vanuit de contracteerruimte worden gefinancierd tot 1 juli 2020 te ondersteunen om de continuïteit van zorg te borgen. Het gaat hierbij om leveranciers van mobiliteits- en persoonsgebonden hulpmiddelen aan de Wlz-cliënten in een instelling die hier volgens de Wlz aanspraak op hebben en aanbieders van mondzorg aan Wlz-cliënten die verblijven in een instelling waar verblijf inclusief behandeling wordt geleverd.

Zorgkantoren vertrouwen erop dat zorgaanbieders doorlopend verkennen hoe zij een eventuele omzetdaling kunnen beperken, en daarmee de professionele inzet zo goed mogelijk kunnen benutten, binnen hun organisatie dan wel op andere plaatsen waar acute behoeften bestaan.

Voor deze zorgaanbieders geldt de continuïteitsbijdrageregeling niet.

Op peil houden van liquiditeit
Zorgkantoren zijn bereid tot het opzetten van of doorbetaling van voorschotten zoals een zorgaanbieder deze bij een situatie zonder uitbraak van het coronavirus zou ontvangen.

Tijdelijke versoepeling van verantwoording
Het is goed denkbaar dat zorgaanbieder de reguliere afspraken voor verantwoording tijdens de coronacrisis niet altijd kunnen opvolgen. Bijvoorbeeld afspraken rondom Treeknormen, nu verpleeghuizen prioriteit geven aan uitstroom van het ziekenhuis. Of aan zorg die in een andere vorm geleverd wordt (digitaal in plaats van face‐to‐face).

De NZa en zorgkantoren gaan uit van een pragmatisch ingestoken verantwoording van de gemaakte afspraken in deze crisisperiode. Dit bevordert dat zorgpersoneel op een andere wijze kan werken en ook op andere plekken inzetbaar is voor acute nood.

Hierop aansluitend heeft het kabinet besloten zorgaanbieders – waaronder Regionale ambulancevoorzieningen (hierna: RAV's) – jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis-organisaties tijdens de coronacrisis niet te belasten met de wettelijke verplichtingen om vóór 1 juni, 1 juli, respectievelijk 15 juli 2020 een jaarverantwoording over verslagjaar 2019 op te leveren of bepaalde andere gegevens over 2019 te verstrekken. Het kabinet heeft een regeling gepubliceerd waarmee de datum waarvóór aan bedoelde verantwoordingsverplichtingen moet zijn voldaan, vastgesteld wordt op 1 oktober 2020. Uiteraard blijft het mogelijk voor aanbieders om, indien de coronacrisis voor hen geen reden is om op een later tijdstip aan de betrokken verplichtingen te voldoen, binnen de reguliere termijnen aan die verplichtingen te voldoen.

Wlz-maatregelen gaan voor maatregelen uit noodpakket banen en economie
Bij deze uitwerking is gekozen is voor financiële zekerheid binnen de Wlz en wordt zoveel mogelijk helderheid geboden binnen het contact en contract tussen het zorgkantoor en zorgaanbieder. Dit betekent dat deze maatregelen toepasbaar zijn op het zorgaanbod voor mensen met een Wlz‐indicatie. Dit houdt ook in dat de Wlz voorliggend is aan het noodpakket banen en economie van het kabinet. Zorgaanbieders moeten eerst een beroep doen op de Wlz, voordat zij een beroep doen op het noodpakket, in het bijzonder het vangnet van de Eerste en Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1 en NOW-2, zie het deel Sociale Zekerheid van dit Dossier Corona).

Ook voor derden die door zorgaanbieders worden ingeschakeld voor bijvoorbeeld de dagbesteding, geldt dat in beginsel binnen de publiek gefinancierde contractuele relatie de oplossing moet worden gezocht.

Persoonsgebonden budget (pgb)
De gevolgen van de coronacrisis voor zowel cliënten als zorgaanbieders van een persoonsgebonden budget (pgb) zijn ingrijpend. Het ministerie van VWS heeft in samenwerking met Zorgverzekeraars Nederland en de zorgkantoren een tijdelijk pakket aan maatregelen voor budgethouders en hun zorgverleners opgesteld. Zie verder over het pgb het deel Financiële maatregelen voor particulieren in dit Dossier Corona.

Huisartsen
Ook huisartsen(organisaties) staan onder grote druk om de zorg te leveren die nodig is.

Huisartsenpraktijk
Voor visites aan huis bij patiënten die (mogelijk) besmet zijn met het coronavirus mogen huisartsen vanaf 1 maart 2020 de prestatie “visite intensieve zorg” in rekening brengen. Huisartsenpraktijken ontvangen in het tweede kwartaal van 2020 bovendien een opslag van € 10 per ingeschreven patiënt, als compensatie voor meerkosten en omzetderving.

Huisartsenpost
Voor de extra huisartsencapaciteit (bovenop het reguliere rooster) die buiten de normale werktijden (ANW-uren) nodig is door de corona-uitbraak kunnen huisartsenposten met de zorgverzekeraar een opslag overeen komen van maximaal € 15 bovenop het reguliere ANW-uurtarief. Ook deze maatregel geldt vanaf 1 maart 2020. Daarnaast mag een tussentijdse aanpassing van het budget wegens meerkosten corona worden ingediend bij de NZa.

Extra locaties voor coronazorg
Door de corona-uitbraak worden extra locaties ingericht voor de huisartsenzorg overdag voor patiënten die (mogelijk) besmet zijn met corona. Zo organiseert bijvoorbeeld de huisartsenpost of een regionaal samenwerkingsverband deze coronazorg. Voor de inrichting hiervan worden kosten gemaakt. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben afgesproken dat deze aanvullende kosten onder voorwaarden vergoed worden op basis van een regionale afspraak in ROAZ-verband.

Als de zorg overdag wordt geleverd vanuit een huisartsenpost of een regionaal samenwerkingsverband, wordt voor patiëntcontact een passantentarief in rekening gebracht. Bij de extra locaties die sommige huisartsenpraktijken hebben ingericht kan het passantentarief in rekening worden gebracht als de patiënt noodzakelijkerwijs wordt gezien door een andere arts dan de eigen huisarts. Voor zorg aan ingeschreven patiënten geldt declaratie van reguliere consulten.

Resterende kosten worden onder voorwaarden door de zorgverzekeraar verrekend met bestaande budgetafspraken van de huisartsenpost of regionaal samenwerkingsverband. Uitgangspunt hierbij is wel dat de benodigde huisartsencapaciteit op de extra locaties in principe niet aanvullend wordt vergoed. De huisarts kan op deze locaties worden ingezet als gevolg van verminderde inzet in de eigen praktijk. Hiervoor worden huisartsen gecompenseerd via de opslag op het inschrijftarief. 

Andere zorgaanbieders
Onderkend wordt dat ook veel andere zorgaanbieders worden geraakt. In afstemming met andere partijen, waaronder de overheid en de banken, wordt daarom zo snel mogelijk met de branche- en beroepsorganisaties besproken wat nodig is om ook op die terreinen beschikbaarheid van noodzakelijke en goede zorg voor de verzekerden te waarborgen.

Bron: brief Zorgverzekeraars Nederland 17-3-2020, nr. B-20-5234; brief Zorgverzekeraars Nederland 23-3-2020, nr. B-20-5241; brief Zorgverzekeraars Nederland 25-3-2020, nr. B-20-5243; brief met bijlage Zorgverzekeraars Nederland 5-4-2020, nr. B-20-5256; brief minister voor Medische Zorg en Sport voorhang zakelijke inhoud aanwijzing meerkosten en continuïteitsbijdrage ivm Coronavirus in curatieve en forensische zorg – spoedprocedure 15-4-2020, nr. 1675143-204281-PZO; Regeling 10-4-2020, nr. 1668465-203741-WJZ, Stcrt. 2020, 21910; nieuwsbericht Zorgverzekeraars Nederland 16-4-2020; brief Zorgverzekeraars Nederland 21-4-2020, nr. B-20-5273; nieuwsbericht Zorgverzekeraars Nederland 1-5-2020; brief minister voor Medische Zorg en Sport beantwoording kamervragen 19-5-2020, nr. 1682743-204807-Z; brief minister van VWS perspectief compensatie omzetderving Wlz 12-6-2020, nr. 1704688-206860-FEZ; brief minister van VWS Covid-19 update stand van zaken 24-6-2020, nr. 1711032-207446-PG; brief minister voor Medische Zorg en Sport beantwoording kamervragen 1-7-2020, nr. 1700519-206512-Z; nieuwsbericht Zorgverzekeraars Nederland 1-7-2020; nieuwsbericht Zorgverzekeraars Nederland 2-7-2020; nieuwsbericht Zorgverzekeraars Nederland 3-7-2020; Nederlandse Zorgautoriteit

13. Financiële maatregelen jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning

Bijgewerkt op 30 juni 2020, 14.25 uur

De coronacrisis vraagt in het bijzonder een uiterste inspanning van zorgorganisaties en professionals. Het Rijk en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zien dat professionals kijken naar alternatieve vormen om inwoners te ondersteunen, als de beperkingen die het RIVM heeft geadviseerd de reguliere werkwijze in de weg staat.

Financiële gevolgen
Het Rijk en de VNG willen zorgaanbieders maximaal comfort bieden voor de financiële gevolgen van de pandemie, zodat professionals kunnen doen wat nodig is. Die financiële gevolgen zijn enerzijds doordat zorgaanbieders met hogere en andere kosten worden geconfronteerd, anderzijds omdat vormen van zorg geen doorgang kunnen vinden.

Financiële ruimte
Het Rijk doet daarom, in afstemming met de VNG, een zeer dringend beroep op gemeenten om hun aanbieders van jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning financieel zekerheid en ruimte te bieden, van 1 maart 2020 tot 1 juli 2020. Aanbieders hebben dat nodig om in deze fase van de crisis continuïteit van zorg en ondersteuning te kunnen garanderen en professionals in te zetten daar waar ze het nu het meest nodig is. Ook blijft zo voldoende capaciteit beschikbaar voor toekomstige jeugdzorg en ondersteuning.

Vanaf 1 juli 2020 is de oproep van het kabinet om aan gemeenten om hun aanbieders voor 100% door te betalen vervallen. Er geldt één specifieke uitzondering, te weten het (sociaal-recreatieve) vervoer in de Wmo (bijvoorbeeld regiotaxi), omdat daar naar verwachting nog langere tijd sprake is van vraaguitval. De oproep aan gemeenten is om lokaal actief met betrokken partijen te overleggen over de continuïteit van het regionale en lokale vervoer en om met vervoerders gerichte continuïteitsafspraken te maken voor de periode tot 1 september 2020.

Overigens zijn gemeenten wettelijke verplicht de continuïteit van zorg en ondersteuning, onder alle omstandigheden – dus ook tijdens de coronacrisis – te waarborgen.

Meerkosten
De verlening van zorg en ondersteuning leidt soms tot meerkosten als gevolg van de coronacrisis, in het bijzonder door het volgen van de richtlijnen van het RIVM. De meerkosten die direct voortkomen uit het volgen van deze maatregelen zullen vergoed worden. Het is van belang deze meerkosten op een eenvoudige manier in beeld te brengen. Het Rijk zal gemeenten compenseren voor de meerkosten die zij aan hun aanbieders betalen voor de extra maatregelen vanwege de coronacrisis.

Deze compensatie van meerkosten is nader uitgewerkt in afspraken tussen de VNG en het Rijk. Er zijn criteria afgesproken om te bepalen welke meerkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Meerkosten moeten aantoonbaar zijn, proportioneel en doelmatig zijn aangewend. Daarnaast mogen meerkosten niet dubbel gedeclareerd worden. De afspraken gelden tot 1 januari 2021.

Verantwoording
Professionals zullen de komende tijd door de coronacrisis op een andere manier zorg verlenen of op een andere plek werkzaam zijn omdat dat nodig is. Dit vraagt om ruimte en soepelheid in de verantwoording. Het Rijk is bereid dit te ondersteunen, waar dat nodig en mogelijk is.

Door vraaguitval of verminderde inzetbaarheid van personeel (door verhoogd ziekteverzuim) zal de omvang van zorg en ondersteuning tijdelijk feitelijk afwijken van de normale situatie. Het is nu van belang dat de financiering van de omzet onverminderd plaatsvindt, zoals die contractueel overeengekomen was dan wel een zo goed mogelijke inschatting daarvan. Met als doel acute liquiditeitsproblemen te voorkomen en de gevolgen van de coronacrisis voor de financiële positie in 2020 van deze zorgaanbieders te neutraliseren.

Van zorgaanbieders wordt verwacht dat zij zich inspannen om de professionele inzet zo goed mogelijk te benutten (binnen hun organisatie dan wel op andere plaatsen waar de acute behoeften bestaat) en daarmee de eventuele omzetdaling te beperken. Gemeenten zullen dat bevorderen door daarover actief in gesprek te gaan met de aanbieders.

Bestuurlijke afspraken
Het Rijk en de VNG hebben over deze continuïteit van de financiering nadere bestuurlijke afspraken gemaakt. Kern van de afspraak is dat financiering van de omzet wordt doorgezet op het niveau van voor de coronacrisis. Daardoor zijn aanbieders niet gedwongen personeel te ontslaan en blijven personeel en expertise tijdens de coronacrisis zoveel mogelijk van waarde en ook na de crisis beschikbaar. Op deze wijze zijn aanbieders ervan verzekerd dat de kosten die zij maken vergoed blijven.

Verantwoording na afloop zal plaatsvinden op basis van de feitelijk gerealiseerde kosten die een aanbieder heeft gemaakt. Als de gerealiseerde kosten aanzienlijk afwijken van de financiering van de omzet moet daarover worden afgerekend. De continuïteit van financiering geldt voor alle gecontracteerde zorgaanbieders die op 13 maart 2020 een contract hadden.

Daarnaast zijn Rijk en gemeenten in gesprek over de compensatiemogelijkheden van de effecten die optreden na afloop van de coronacrisis. Dan gaat het om de per saldo extra uitgaven over het geheel van 2020 voor zover die gerelateerd kunnen worden aan een evident uitstel van noodzakelijke zorg. Hierbij wordt ook rekening gehouden met wat onder de gebruikelijke omzet kan worden gerealiseerd.

Rechtmatigheid
Het Rijk zal in overleg met de VNG, branches en accountants van zowel gemeenten als aanbieders nader uitwerken hoe bovenstaande uitzonderlijke situaties zich kunnen vertalen naar zo veel mogelijk rechtmatige uitgaven, met aandacht voor minimalisering van de daarmee gemoeide administratieve lasten.

Hierop aansluitend heeft het kabinet besloten zorgaanbieders – waaronder Regionale ambulancevoorzieningen (hierna: RAV's) – jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis-organisaties tijdens de coronacrisis niet te belasten met de wettelijke verplichtingen om vóór 1 juni, 1 juli, respectievelijk 15 juli 2020 een jaarverantwoording over verslagjaar 2019 op te leveren of bepaalde andere gegevens over 2019 te verstrekken. Het kabinet heeft een regeling gepubliceerd waarmee de datum waarvóór aan bedoelde verantwoordingsverplichtingen moet zijn voldaan, vastgesteld wordt op 1 oktober 2020. Uiteraard blijft het mogelijk voor aanbieders om, indien de coronacrisis voor hen geen reden is om op een later tijdstip aan de betrokken verplichtingen te voldoen, binnen de reguliere termijnen aan die verplichtingen te voldoen.

Persoonsgebonden budget (pgb)
Ook zorgaanbieders die zorg leveren die gefinancierd wordt via een persoonsgebonden budget (pgb) nemen een belangrijke positie in het gemeentelijke zorglandschap en worden ook getroffen door de huidige crisis. De meerkosten die voor gecontracteerde aanbieders vergoed zal worden, zal ook vergoed worden voor pgb-zorgaanbieders. Zie verder over het pgb onder Financiële maatregelen voor particulieren in dit Dossier Corona.

Na 1 juli 2020
Rijk en gemeenten blijven in gesprek om tijdig te bepalen of en zo ja maatregelen in welke vorm na 1 juli 2020 gecontinueerd worden. Dit is mede afhankelijk van hoe de coronacrisis zich ontwikkelt.

Bron: brief minister van VWS aan de VNG inzake Coronacrisis - financiële duidelijkheid jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning ongedateerd, nr. 1666799-203593-J; nieuwsbericht ministerie van VWS 25-3-2020; nieuwsbericht VNG 25-3-2020; Regeling 10-4-2020, nr. 1668465-203741-WJZ, Stcrt. 2020, 21910; nieuwsbericht VNG afspraken continuïteit financiering SD uitgewerkt 16-4-2020; brief minister van BZK compensatiepakket coronacrisis medeoverheden 28-5-2020, nr. 2020-0000233674; nieuwsbericht VNG uitwerking afspraken over meerkosten in Wmo en jeugd 3-6-2020; brief minister van VWS Covid-19 update stand van zaken 24-6-2020, nr. 1711032-207446-PG; bijlage bij brief minister van BZK compensatiepakket coronacrisis medeoverheden: verdeling over gemeenten 26-6-2020, nr. 2020-0000366640

14. Financiële maatregelen culturele en creatieve sector

Bijgewerkt op 19 augustus 2020, 16.45 uur

Het kabinet heeft voor de culturele en creatieve sector een aantal specifieke coulancemaatregelen getroffen om aan door de coronacrisis ontstane financiële problemen tegemoet te komen. Aanvullend daarop heeft het kabinet op 15 april 2020 € 300 miljoen additionele middelen toegevoegd aan het bestaande instrumentarium om de vitale onderdelen in de culturele infrastructuur te ondersteunen. Ook de sector zelf is met initiatieven gekomen om de financiële problemen door de coronacrisis te lijf te gaan.

Opschorting huur rijksgesubsidieerde musea
Het Rijksvastgoedbedrijf schort voor rijksgesubsidieerde musea de huur van panden voor drie maanden op. Het kabinet roept gemeenten en provincies op dat voorbeeld te volgen en te onderzoeken hoe zij instellingen tegemoet kunnen komen in de betaling van huur.

Basisinfrastructuur (BIS) en Erfgoedwet
Voor alle instellingen die subsidie ontvangen via de basisinfrastructuur (BIS) of de Erfgoedwet gelden de volgende maatregelen:

  • De deadline voor het indienen van de jaarverantwoording over 2019 verschuift van 1 april naar 1 juni 2020.
  • Wanneer de jaarverantwoording om goede redenen – bijvoorbeeld wanneer de accountant meer tijd nodig heeft – later dan 1 juni wordt ingediend, heeft dat geen consequenties.
  • Subsidies blijven doorlopen en bij de vaststelling van de subsidie voor de BIS 2017-2020 wordt de subsidie niet gekort als voorgenomen prestaties niet worden gehaald vanwege de coronacrisis. Gemeenten hebben laten weten deze maatregel te volgen.
  • Met projectsubsidies en gesubsidieerde activiteiten wordt coulant omgegaan. Deze worden niet teruggevorderd als prestaties niet worden gehaald vanwege de coronacrisis. Er is speciale aandacht voor initiatieven van vrijwilligers die tijdelijk worden stilgelegd, waardoor subsidieaanvragen soms later worden ingediend.
  • Vanaf 2019 zijn voor instellingen in de BIS de voorschriften over het bestemmingsfonds OCW afgeschaft. Zij hoeven daardoor geen bestemmingsfonds OCW meer aan te houden. De reserves die zij daarin hebben opgebouwd mogen worden ingezet voor de algemene reserve en zijn vanuit daar vrij inzetbaar voor de kernactiviteiten van de instelling. Dit geldt ook voor toekomstige positieve resultaten.
  • Instellingen in de BIS krijgen al op korte termijn de beschikking over hun subsidie voor het derde kwartaal van 2020, zodat zij over meer liquide middelen beschikken en verplichtingen aan vooral freelancers en zzp’ers kunnen nakomen. Gemeenten inventariseren wat de behoefte is bij de door hen gesubsidieerde instellingen om de bevoorschotting te wijzigen.
  • Alle instellingen die een aanvraag hebben ingediend voor de BIS 2021-2024 worden vrijgesteld om bij hun aanvraag de jaarcijfers 2019 na te zenden. De Raad voor Cultuur gaat bij de beoordeling van de aanvragen uit van de gegevens zoals die zijn ingediend voor de uitbraak van het coronavirus. Pas na het advies op 4 juni 2020 wordt gekeken naar de gevolgen hiervan. Zie ook hierna onder BIS 2021-2024 in dit onderdeel.

Rijkscultuurfondsen
De zes rijkscultuurfondsen – Fonds Podiumkunsten, Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Mondriaan Fonds, Nederlands Filmfonds, Nederlands Letterenfonds, Fonds voor Cultuurparticipatie – nemen alle bovengenoemde coulancemaatregelen over voor de instellingen die zij ondersteunen. Dat geldt ook voor de beoordeling van de aanvragen voor meerjarige subsidies voor de periode 2021-2024.

De rijkscultuurfondsen hebben – binnen de bandbreedte van hun bestaande budgetten, inclusief eventuele eigen reserves dan wel onderuitputting van regelingen door de coronacrisis – de ruimte om sectorspecifieke maatregelen uit te werken en toe te passen. Deze maatregelen zullen zoveel mogelijk aansluiten op de bovenstaande coulancemaatregelen en/of passend zijn bij de sectorspecifieke noden.

De rijkscultuurfondsen hebben door herbestemming van budgetten en het aanspreken van reserves € 15 miljoen vrij kunnen maken. Deze extra ondersteuning vanuit de rijkscultuurfondsen richt zich vooral op projecten, werk en opdrachten voor makers. Daarnaast is er ruimte voor ondersteuning van instellingen die niet behoren tot de doelgroep van de aanvullende ondersteuning van € 300 miljoen. Hiermee dragen de rijkscultuurfondsen bij aan het ondersteunen van de totale keten en de borging van talentontwikkeling in de verschillende sectoren en disciplines.

Een voorbeeld van specifieke financiële ondersteuning tijdens de coronacrisis is de subsidie die het Fonds Podiumkunsten verstrekt op grond van de regeling Balkonscènes. De eenmalige subsidie bedraagt maximaal € 5000 en is bestemd voor podiumkunstenaars die kleinschalige live-uitvoeringen willen ontwikkelen waarbij rekening is gehouden met de beperkingen van de coronacrisis.

Een ander voorbeeld is de ontwikkelbeurs van het Nederlands Letterenfonds. De beurs ter grootte van € 2500 is bedoeld om professionele schrijvers van oorspronkelijk Nederlandstalig literair werk, literaire vertalers van kwalitatief hoogwaardige vertalingen naar het Nederlands, Nederlandse illustratoren en graphic novelists in staat te stellen om een persoonlijk ontwikkelplan uit te voeren. Het persoonlijk ontwikkelplan moet er op gericht zijn op een andere manier een brug te slaan naar potentiële lezers in binnen- of buitenland. De ontwikkelbeurs is dus geen inkomensvoorziening, maar een subsidie gericht op output.  

Private fondsen
De vier grote private cultuurfondsen – Prins Bernhard Cultuurfonds, VSBfonds, Fonds 21, VandenEndeFoundation – onderschrijven de strekking van bovengenoemde coulancemaatregelen en bezien hoe deze binnen de eigen praktijk mogelijk zijn. Daarnaast onderzoeken deze fondsen met welke (extra) maatregelen zij de sector kunnen ondersteunen.

Eigenaren rijksmonumenten
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft de volgende coulancemaatregelen getroffen:

  • Op verzoek wordt het ritme van bevoorschotting van lopende restauratiesubsidies aangepast.
  • De termijn van verantwoording van subsidies wordt op verzoek uitgesteld.
  • Subsidieaanvragen voor de Subsidie instandhouding rijksmonumenten (Sim) die door de huidige omstandigheden incompleet zijn aangeleverd kunnen later worden aangevuld.
  • Organisaties die extra tijd nodig hebben om aan de verplichtingen van de Sim te voldoen kunnen rekenen op coulance.

Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verleent op verzoek van zakelijke klanten zes maanden uitstel van aflossing. Deze coulancemaatregel geldt ook voor een particuliere klant die aantoonbaar nadelige gevolgen ondervindt van de coronacrisis.

Inzet € 300 miljoen aanvullende ondersteuning
Het kabinet heeft op 15 april 2020 € 300 miljoen extra beschikbaar gesteld voor aanvullende ondersteuning van de culturele en creatieve sector. Het geld is bedoeld om instellingen, makers en ondernemers in de culturele en creatieve sector door de financieel zware eerste maanden heen te helpen en in staat te stellen te investeren voor het volgende seizoen, met een aanvullende subsidie of een lening. Het kabinet rekent er op dat instellingen deze aanvullende ondersteuning inzetten om makers door te betalen en opdrachten te verlenen aan makers en instellingen.

Het kabinet zet de aanvullende ondersteuning als volgt in.

Aanvullende subsidie aan meerjarig door het Rijk gesubsidieerde producerende instellingen
Naar instellingen die onderdeel zijn van de BIS 2017-2020 en een beperkt aantal instellingen dat uit andere onderdelen van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) wordt gefinancierd gaat € 113 miljoen.

Voor de instellingen en festivals die meerjarige subsidie ontvangen van de rijkscultuurfondsen in de periode 2017-2020 en filmproducenten is € 40 miljoen beschikbaar.

De aanvullende subsidie is bestemd voor de 70 producerende instellingen in de BIS 2017-2020 en circa 198 door de rijkscultuurfondsen meerjarig gefinancierde instellingen en festivals, die in 2018 minimaal 15% aan eigen inkomsten hadden. Het gaat om een groot aantal instellingen met een breed palet aan activiteiten voor een divers publiek in alle cultuurdisciplines. Zij ontvangen een aanvullende subsidie om de continuïteit te waarborgen en de gelegenheid te krijgen voor een doorstart.

Het is de bedoeling dat de instellingen met de subsidie zzp'ers, flexwerkers/artiesten, vrije producenten en jonge makers opdrachten geven en aan het werk houden, bijvoorbeeld om werk te ontwikkelen dat zich verhoudt tot de huidige omstandigheden en ermee experimenteert.

Ook NEMO, Slot Loevestein, SieboldHuis, het Onderwijsmuseum, het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en het Radio Filharmonisch Orkest en Groot Omroepkoor ontvangen aanvullende subsidie.

Bij het Filmfonds komt voor filmproducenten een specifieke voorziening van € 5 miljoen.

Er is een verband tussen de mate van de problematiek van instellingen en de afhankelijkheid van eigen inkomsten. Instellingen met hoge eigen inkomsten – die volledig weggevallen zijn door sluiting en ook bij heropening voorlopig nog niet terug zullen zijn op het oude niveau – hebben nu de grootste financiële problemen. De eigen inkomsten vormen daarom de basis bij de berekening van de aanvullende subsidie.

De aanvullende subsidie wordt als volgt verstrekt:

  • De aanvullende subsidie geeft gedeeltelijke ondersteuning van de gederfde eigen inkomsten van de instelling als aanvulling op de reguliere subsidie.
  • De aanvullende subsidie wordt berekend op basis van 45% van de eigen inkomsten per jaar, waarbij als grondslag het gemiddelde wordt genomen van de behaalde eigen inkomsten in de jaren 2017 en 2018.
  • 25% van het vrij besteedbaar vermogen van de instelling (stand 2018) wordt in mindering gebracht op de aanvullende subsidie.
  • De aanvullende subsidie heeft een maximum van drie maal het structurele subsidiebedrag dat de instelling heeft ontvangen in 2018.
  • Instellingen die geen of nauwelijks publieksactiviteiten uitvoeren zijn uitgesloten.
  • Instellingen zoals festivals waarvan de hoofdactiviteit vóór 12 maart 2020 heeft plaatsgevonden, vallen niet onder de regeling. Dit geldt ook voor biënnales die geen editie hebben in 2020.

Om de administratieve lasten voor de instellingen zo veel mogelijk te beperken, wordt de aanvullende subsidie ambtshalve verleend, dus zonder formele aanvraagprocedure. De subsidieverlening wordt gebaseerd op de voorhanden zijnde jaarrekeningen 2017 en 2018. De subsidie wordt medio 2021 vastgesteld via de reguliere verantwoordingsprocedure.

De subsidieregeling is inmiddels in de Staatscourant gepubliceerd, met daarin de voorwaarden in detail uitgewerkt. Op basis hiervan hebben het Mondriaan Fonds, het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, het Fonds voor Cultuurparticipatie, het Fonds Podiumkunsten en het Nederlands Letterenfonds hun specifieke regelingen opengesteld.

Opengestelde Monumenten Lening
Voor de “Opengestelde Monumenten Lening” bij het Nationaal Restauratiefonds (NRF) is € 50 miljoen beschikbaar voor Rijksmonumenten zoals kerken, kastelen en buitenplaatsen, industrieel erfgoed, molens, stadsherstelorganisaties en museale monumenten.

Rijksmonumenten die normaliter open zijn voor publiek verliezen door de coronacrisis hun inkomsten uit kaartverkoop, horeca, winkel, (ver)huur en geplande evenementen. De inkomstenderving en de onzekere vooruitzichten zetten de continuïteit onder druk.

De organisaties zijn ook van vitaal belang voor het behoud van de keten van werkgelegenheid en vakmanschap van restauratie en instandhouding.

Bij de publieksactiviteiten zijn veel vrijwilligers betrokken. Ook voor hen heeft de coronacrisis grote sociale gevolgen, omdat zij vanwege hun hogere leeftijd vaak tot de risicogroep behoren. Het feit dat zij nu verminderd inzetbaar zijn betekent – naast de teleurstelling voor henzelf en de organisatie – soms ook dat extra kosten gemaakt moeten worden.

Om in aanmerking te komen voor de “Opengestelde Monumenten Lening” moet sprake zijn van een publiekstoegankelijk rijksmonument en inkomstenderving. De NRF kan een dergelijke lening aanbieden met de volgende voorwaarden:

  • Looptijd van 15 jaar tegen 1% rente.
  • Maximaal drie jaar aflossingsvrij.
  • Minimaal leenbedrag € 10.000 euro en maximaal € 2 miljoen per eigenaar.
  • Mogelijkheid tot achterstelling.

Met de lening kunnen zowel kleine als grote organisaties worden geholpen. Het NRF ontwikkelt samen met experts in de monumentensector een rekentool waarmee snel inzicht kan worden verkregen in de financiële positie en de benodigde omvang van de lening.

Openstelling van de leenfaciliteit is in beginsel tot eind 2020. De leenfaciliteit moet nog getoetst worden op staatssteunaspecten.

Investeren in de vitale regionale infrastructuur voor regionale musea, (pop)podia en filmtheaters
Gemeenten en provincies zijn onder meer verantwoordelijk voor de lokale en regionale infrastructuur van muziekscholen, stadsschouwburgen, concertzalen, (pop)podia, vlakke vloertheaters, filmtheaters, beeldende kunstinstellingen, amateurkunst, cultuureducatie, festivals, bibliotheken, kunstencentra, monumenten en musea.

Het kabinet stelt daarom € 48,5 miljoen beschikbaar om gemeenten en provincies hierbij financieel te ondersteunen.

Voor die musea, (pop)podia en filmtheaters met een regionale functie waarbij ook sprake is van landelijk belang en waarbij gemeenten en/of provincies extra ondersteunen, zijn middelen beschikbaar bij het Mondriaan Fonds, Fonds Podiumkunsten en het Filmfonds. Voor de berekening van de aanvullende ondersteuning vanuit de fondsen is aangesloten bij de systematiek voor de aanvullende subsidie voor instellingen in de BIS 2017-2020 (zie hiervoor), tenzij anders vermeld.

Het Mondriaan Fonds heeft twee subsidieregelingen voor musea opengesteld. Voor de Compensatieregeling Coronacrisis Musea meer dan 100.000 bezoekers is maximaal € 16 miljoen beschikbaar. Er gelden een aantal specifieke voorwaarden over onder andere de museale activiteiten van het museum. De bijdrage van het Mondriaan Fonds is maximaal € 1 miljoen per museum. Het budget van de Compensatieregeling Coronacrisis Musea 40.000–100.000 bedraagt € 1,8 miljoen. De bijdrage onder deze subsidieregeling is € 60.000 per museum.

Voor de subsidieregeling voor (pop)podia bij het Fonds Podiumkunsten is maximaal € 29 miljoen beschikbaar. De officiële regeling is inmiddels gepubliceerd. Er gelden een aantal specifieke voorwaarden. De bijdrage van het Fonds Podiumkunsten is maximaal € 1 miljoen per (pop)podium.

Voor de subsidieregeling voor filmtheaters bij het Nederlands Filmfonds is € 3,5 miljoen beschikbaar. Er gelden een aantal specifieke voorwaarden. De bijdrage van het Nationaal Filmfonds is maximaal € 400 000 per filmtheater.

De subsidieregeling is inmiddels in de Staatscourant gepubliceerd, met daarin de voorwaarden in detail uitgewerkt. Instellingen komen alleen in aanmerking voor subsidie als uit de aanvraag volgt dat gemeente(n) en/of provincie(s) extra ondersteunen.

Cultuur Opstart Lening
De cultuursector is vele malen groter dan alleen het gesubsidieerde deel. Ondernemingen in de culturele en creatieve sector die onvoldoende gebruik kunnen maken van de generieke maatregelen uit het noodpakket banen en economie en niet in aanmerking komen voor de drie hiervoor vermelde mogelijkheden van aanvullende ondersteuning kunnen gebruik maken van de “Cultuur Opstart Lening”. Het kabinet heeft hiervoor € 30 miljoen beschikbaar.

Ondernemingen worden met de lening in staat gesteld publieksgerichte producties, programma’s, tentoonstellingen of projecten te ontwikkelen. De inkomsten van deze activiteiten moeten voldoende zijn om naar verwachting de kosten van de lening dekken. Zo kan de lening bijdragen aan (de heropbouw van) een gezonde exploitatie.

Het gaat om een tijdelijke voorziening met bijzonder gunstige voorwaarden die zijn afgestemd op de actuele behoefte. De aanvragen worden getoetst op terugbetaalmogelijkheden en de financiële en zakelijke uitgangspositie van de aanvrager vóór de coronacrisis. De lening kan worden gecombineerd met andere generieke maatregelen, zoals bancaire leningen met een BMKB-krediet (zie hiervoor in dit deel van het Dossier Corona).

De lening wordt verstrekt door Cultuur+Ondernemen en kent de volgende voorwaarden:

  • Het lening kan voorzien in zowel kleine als grote investeringen: tussen € 10.000 en € 500.000, tot maximaal € 1 miljoen per organisatie.
  • Deze leningen kunnen ook gebruikt worden in combinatie met of als basis voor een bancaire lening.
  • De rente is 1% op jaarbasis en kan boetevrij vervroegd afgelost worden.

Het kabinet verwacht tussen 150 en 400 leningen te kunnen verstrekken. De bedoeling is dat de faciliteit in juni 2020 van start gaat. Leningen met deze voorwaarden kunnen in ieder geval tot het einde van 2020 worden aangevraagd. Er moet nog op staatssteunaspecten worden getoetst.

Inzet voor makers: rijkscultuurfondsen en steunfonds rechtensector
Het kabinet investeert € 11,8 miljoen in de zes rijkscultuurfondsen ter intensivering van hun bestaande regelingen gericht op werk voor makers in alle sectoren. De subsidieregeling is inmiddels in de Staatscourant verschenen.

Zoals hiervoor vermeld hebben de fondsen binnen hun bestaande budgetten nog eens ruim € 15 miljoen middelen vrijgemaakt voor dit doel.

Daarnaast stelt het kabinet € 5 miljoen beschikbaar om het initiatief “Steunfonds Rechtensector” te matchen. Het steunfonds is een initiatief van de Federatie Auteursrechtbelangen.

Het doel van deze bijdrage is om professionals in de creatieve industrie te steunen bij het ontwikkelen van (nieuwe) werken op de onderdelen beeld, geschrift en muziek.

Het fonds wordt nader uitgewerkt door de Federatie Auteursrechtbelangen. Het zal worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de diverse bestaande sociaal-culturele fondsen van de collectieve beheersorganisaties (cbo’s), zoals BUMA/STEMRA, SENA, Norma, Vevam, Lira, en Pictoright. De cbo’s dragen ook zorg voor de private financiering.

BIS 2021-2024
De huidige omstandigheden en onzekerheid vragen veel van de instellingen in de BIS. De minister van OCW wil instellingen daarom ruim de tijd geven om een gedegen en duurzaam toekomstplan op te stellen. Enkele voorstellen van de Raad voor Cultuur over de BIS 2021-2024 heeft de minister overgenomen. Concreet betekent dat het volgende:

  • De maximering van het aantal instellingen in de categorie podiumkunstenfestivals voor de BIS 2021-2024 wordt geschrapt. De inhoudelijke criteria en het budget blijven ongewijzigd.
  • Op 4 juni 2020 publiceert de Raad voor Cultuur zijn advies over de BIS 2021-2024. De raad gaat in zijn advies uit van de omstandigheden van vóór het uitbreken van de coronacrisis. Op basis van dit advies maakt de minister van OCW op Prinsjesdag de subsidiebesluiten bekend.
  • Gelet op de ontwikkelingen die zich tussentijds hebben voorgedaan, wordt aan alle instellingen verzocht om hun voorgenomen plannen en prestaties waar nodig aan te passen en daarover uiterlijk 1 juni 2021 te rapporteren. Op basis van de aangepaste plannen adviseert de Raad voor Cultuur uiterlijk 1 oktober 2021 of er wijzigingen in de monitoring (door het ministerie van OCW) moeten optreden.
  • De uitgangspunten voor de nieuwe periode zoals verbreding en vernieuwing en fair practice blijven overeind.
  • De nieuwe subsidieperiode start op 1 januari 2021. Over 2021 betracht de minister coulance wat betreft de activiteiten.

De minister verzoekt de cultuurfondsen eenzelfde lijn te hanteren en gaat voor de zomer bestuurlijk overleg voeren met de andere overheden over de nieuwe periode.

Hardheid
Door de uitbraak van het coronavirus kunnen ontvangers of aanvragers van subsidie vanuit het ministerie van OCW te maken krijgen met verschillende problemen en onvoorziene omstandigheden. Het reguliere wettelijke kader biedt verschillende mogelijkheden om in dergelijke gevallen coulance te betrachten. Daar waar de diverse subsidieregelingen om verschillende redenen coulance praktisch belemmeren, heeft het kabinet deze belemmeringen weggenomen, door wijziging van de desbetreffende subsidieregelingen.

Daarnaast heeft het kabinet een algemene hardheidsclausule ingevoerd die het mogelijk maakt om specifieke bepalingen in OCW-subsidieregelingen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Dat kan uitsluitend als de onverkorte toepassing van deze bepalingen, gelet op de gevolgen voor subsidieaanvragers of -ontvangers van de uitbraak van het coronavirus of de maatregelen ter bestrijding ervan, zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Restitutie ticketgelden
Veel organisatoren van evenementen, poppodia, theaters en concertgebouwen, musea, monumenten, sportclubs en andere instellingen moeten evenementen verplaatsen of annuleren. De sector heeft daarom de Regeling Ticketgelden Coronacrisis opgesteld. De regeling biedt een handvat aan organisatoren hoe om te gaan met de restitutie van ticketgelden en het uitreiken van vouchers. Als organisatoren van de regeling gebruik maken, informeren zij zelf hun publiek over de voorwaarden.

De regeling is afgestemd met de ministeries van OCW en EZK en de Autoriteit Consument & Markt en te vinden op de website Bewaar je ticket – geniet later.

Kickstart Cultuurfonds
Vanaf 15 juli 2020 kunnen theaters, podia, musea en theaterproducenten een financiële bijdrage bij het Kickstart Cultuurfonds aanvragen.

Het Kickstart Cultuurfonds is een tijdelijk fonds opgericht door en met steun van de BankGiro Loterij, het VSBfonds, het Prins Bernhard Cultuurfonds, de VandenEnde Foundation, de Stichting Droom en Daad, Ammodo, het Fonds 21, het Zadelhoff Fonds/Zadelhoff Cultuurfonds, het Fonds 1818 en de Stichting Zabawas. Ook het ministerie van OCW heeft een financiële bijdrage geleverd waardoor het fonds beschikt over een budget van € 16 miljoen.

Omdat de coronamaatregelen sinds 1 juli 2020 versoepeld zijn, kunnen de deuren van theaters, concertzalen, musea en dergelijke weer open voor een beperkt aantal bezoekers. Openstelling vergt echter wel voorbereidingen. Met financiële steun van het Kickstart Cultuurfonds kunnen theaters en musea hun gebouwen coronaklaar maken en voorstellingen en tentoonstellingen programmeren die in de 1,5-metersamenleving niet rendabel genoeg zouden zijn. Theaterproducenten worden opgeroepen om niet alleen met aanpassingen, maar ook met nieuwe plannen te komen.

Instellingen die geen meerjarige exploitatiesubsidie (2017-2020) ontvangen van de ministeries van OCW of VWS of de Rijkscultuurfondsen en dus geen gebruik kunnen maken van de aanvullende ondersteuning van € 300 miljoen, kunnen zich tot 10 juli 2020 oriënteren op het indienen van een aanvraag via www.kickstartcultuurfonds.nl.

Vanaf 15 juli 2020 is het aanvraagformulier tot begin oktober 2020 bij toerbeurt drie werkweken open voor de vier typen instellingen: theaters, concertzalen en poppodia, producenten en musea.

De donatieadviseurs beoordelen een aanvraag op kwaliteit, niet naar de snelheid waarmee het is ingediend. Na indiening van de aanvraag duurt het naar verwachting vier weken voordat het fonds beslist.

Bron: brief minister van OCW uitwerking motie-Jetten c.s. over steun voor het culturele en creatieve veld 27-3-2020, nr. 23894354; nieuwsbericht ministerie van OCW 27-3-2020; brief minister van OCW aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector 15-4-2020, nr. 24085813; persbericht rijkscultuurfondsen 12-5-2020; Tijdelijke regeling van het Fonds Podiumkunsten voor live-uitvoeringen tijdens de Covid-19crisis (Balkonscènes), Stcrt. 2020, 26831; brief minister van OCW uitwerking aanvullende ondersteuning € 300 miljoen culturele en creatieve sector 27-5-2020, nr. 24474565; Tijdelijke regeling Ontwikkelbeurzen voor literaire makers Nederlands Letterenfonds Covid-19, Stcrt. 2020, 29127; Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19, Stcrt. 2020, 31493; Compensatieregeling Coronacrisis Musea meer dan 100.000 bezoekers, Stcrt. 2020, 32234; Compensatieregeling Coronacrisis Presentatie-instellingen, Stcrt. 2020, 32816; Verzamelregeling subsidies OCW COVID-19, Stcrt. 2020, 33064; Regeling aanvullende ondersteuning meerjarig gesubsidieerde instellingen Stimuleringsfonds Creatieve Industrie COVID-19, Stcrt. 2020, 33136; Regeling Compensatie Coronacrisis, Stcrt. 2020, 33246; Regeling van het Fonds Podiumkunsten voor meerjarige instellingen voor aanvullende ondersteuning in verband met gederfde inkomsten als gevolg van de uitbraak van COVID-19 en de maatregelen ter bestrijding ervan, Stcrt. 2020, 33038; Regeling van het Fonds Podiumkunsten voor podia voor aanvullende ondersteuning in verband met gederfde inkomsten als gevolg van COVID-19-maatregelen, Stcrt. 2020, 33305; Compensatieregeling Coronacrisis Musea 40.000–100.000, Stcrt. 2020, 34068; persbericht Kickstart Cultuurfonds 2-7-2020; Regeling aanvullende ondersteuning meerjarig gesubsidieerde instellingen Nederlands Letterenfonds Covid-19, Stcrt. 2020, 36616; Aanvullende tijdelijke regeling ontwikkelbeurzen voor literaire makers Nederlands Letterenfonds Covid-19, Stcrt. 2020, 43150

15. Financiële maatregelen mediasector

Bijgewerkt op 29 juni 2020, 14.40 uur

De gevolgen van de coronacrisis zijn voor de mediasector groot. Inkomsten lopen terug, terwijl de vraag naar informatie toeneemt. Lokale media zijn extra kwetsbaar, omdat zij sterk afhankelijk zijn van reclame-inkomsten vanuit het lokale MKB-bedrijf en vaak nauwelijks financiële reserves hebben.

Naast de algemene maatregelen uit het noodpakket banen en economie heeft het kabinet twee specifieke maatregelen voor de mediasector getroffen.

Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening
Organisaties in de mediasector ervaren sinds medio maart 2020 een grote terugval van advertentie-inkomsten. Deze terugval vindt plaats bij publieke en private partijen, van televisie tot dagblad en van landelijk tot regionaal en lokaal niveau. Tegelijkertijd zien mediaorganisaties – en zeker nieuwsmedia – hun bereik groeien. Kortom: inkomsten lopen terug, vraag en kosten nemen toe.

Huis-aan-huis-bladen/lokale publieke omroepen/lokaal nieuws
Vooral huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen worden hard getroffen, met direct gevaar voor de continuïteit.

Het kabinet levert een financiële bijdrage om de lokale informatievoorziening door huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen op peil te houden. Op 11 april 2020 is het Tijdelijke Steunfonds voor Lokale Informatievoorziening (hierna: het Steunfonds) van start gegaan met een eenmalige kabinetsbijdrage van maximaal € 11 miljoen. Deze bijdrage is inclusief uitvoeringskosten bij het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ). Het geld is vrijgemaakt door andere in 2020 gereserveerde middelen voor de mediasector te heralloceren. Op 28 mei 2020 heeft het kabinet aangekondigd het Steunfonds te verlengen tot eind 2020 en daarvoor € 24 miljoen ter beschikking te stellen.

Aanvankelijk stond het Steunfonds alleen open voor huis-aan-huisbladen die minimaal tweewekelijks verschijnen en lokale publieke omroepen. Maar vanaf 15 mei 2020 kunnen ook huis-aan-huisbladen met een lagere verschijningsfrequentie dan tweewekelijks, lokale nieuwsbladen met een abonnementsmodel en lokale nieuwswebsites een aanvraag indienen.

Eenmalige bijdrage uit Steunfonds
De hoogte van de bijdrage is voor de huis-aan-huiskranten en lokale nieuwsbladen afhankelijk van de oplage en voor de lokale publieke omroepen van het aantal huishoudens in het verzorgingsgebied. De eenmalige bijdrage kan hiermee van enkele duizenden euro’s oplopen tot enkele tienduizenden euro’s per aanvrager in totaal voor drie maanden. De minimale bijdrage bedraagt in ieder geval € 4000 per aanvrager in totaal voor drie maanden. Voor een lokale nieuwswebsite geldt een vast bedrag van € 4000.

De ontvanger kan de steunbijdrage naar eigen inzicht inzetten om de noodzakelijke kosten voor continuering van de informatievoorziening te dekken.

Aanvraag
De eerste groep van huis-aan-huiskranten en lokale publieke omroepen kon vanaf 11 april 2020 tot en met 19 april 2020 uit het Steunfonds bij het SvdJ een eenmalige bijdrage aanvragen. Voor de tweede groep is de aanvraagtermijn van 15 mei 2020 tot en met 24 mei 2020. De eenmalige bijdrage geldt in alle gevallen voor een periode van drie maanden: 15 maart 2020 tot en met 15 juni 2020.

De verlenging van het Steunfonds tot eind 2020 met € 24 miljoen, wordt in twee tranches beschikbaar gesteld. De eerste tranche betreft de periode van 15 juni tot 15 september 2020, de tweede 15 september tot en met 31 december 20202. De SvdJ heeft de voorwaarden voor de eerste tranche bekendgemaakt. De aanvragen daarvoor kunnen vanaf 22 juni tot en met 5 juli 2020 worden ingediend.

Het SvdJ streeft naar een beslistermijn van een week na sluiting van de aanvraagtermijn. 

Toekenning
De bijdrage wordt aanvankelijk als krediet in één bedrag toegekend. Achteraf zal door het SvdJ beoordeeld worden of het geld op de juiste manier besteed is. Voor zover dit zo is, zal het krediet omgezet worden in een subsidie en hoeft de ontvanger dit niet terug te betalen.

Coulancemaatregelen mediasector

Mediabegroting
Het kabinet treft daarnaast een pakket coulancemaatregelen voor mediaorganisaties die direct vanuit de mediabegroting worden gefinancierd:

  • De deadline voor het indienen van de jaarverantwoording over 2019 verschuift van 1 mei 2020 naar 1 juni 2020.
  • Met subsidies vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) voor projecten die in 2020 lopen, wordt coulant omgegaan. Als bij de verantwoording blijkt dat de voorgenomen activiteiten niet volledig uitgevoerd konden worden door de coronacrisis, is dit reden voor overleg. Hierbij is het uitgangspunt dat al gemaakte kosten niet worden teruggevorderd.
  • Als dat nodig is zorgt het ministerie in 2020 voor spoedige bevoorschotting van mediaorganisaties om de liquiditeit op peil te houden.
  • Als de deadline van 15 september 2020 voor media-instellingen voor het indienen van de begroting voor 2021 te krap blijkt door de coronacrisis, kan uitstel worden verleend.

Fondsen
Het SvdJ en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (FBJP) subsidiëren in opdracht van OCW veel journalistieke projecten. Ook deze fondsen hebben coulancemaatregelen getroffen.

Het SvdJ biedt de volgende coulance:

  • Binnen de lopende regeling Onderzoeksjournalistiek (kalenderjaar 2020) mag de projectduur worden verlengd en/of mogen uren anders worden ingezet als dit nodig is om beter te kunnen voorzien in nieuws- en informatievoorziening rond de coronacrisis.
  • Binnen de regelingen Talentontwikkeling (1 oktober 2019 tot 1 oktober 2020), Weerbaarheid (12 september 2019 tot 12 september 2020), Onderzoek op aanvraag en de Sponsorregeling mag de projectduur worden verlengd.
  • Binnen de regeling Professionalisering Lokale Omroepen (1 maart 2020 t/m 28 februari 2021) mag de projectduur worden verlenging en/of de toegezegde subsidie volledig worden ingezet voor de nieuws- en informatievoorziening rond de coronacrisis.
  • Het Accelerator programma (regeling Journalistieke innovatie) wordt digitaal aangeboden.

Het FBJP treft coulancemaatregelen om juist de individuele (freelance) journalisten te steunen. Met ingang van 7 april 2002 heeft het FBJP de volgende maatregelen getroffen:

  • Er komt een spoedprocedure voor projectvoorstellen.
  • De aanvraagprocedure voor projectaanvragen tot € 5000 wordt versimpeld.
  • Deadlines worden afgeschaft – het indienen van aanvragen is doorlopend mogelijk.
  • Subsidie zal in voorkomende gevallen (gedeeltelijk) worden uitbetaald als uitvoering of publicatie buiten de schuld van journalisten wordt uitgesteld.
  • De beurzen voor Expertisebevordering worden explicieter ook beschikbaar gesteld voor online scholingsactiviteiten.

Zo snel mogelijk volgen nog twee maatregelen van het FBJP:

  • Ondersteuning van journalisten en trainers die hun lesmateriaal omzetten naar online scholing.
  • Geen royalty-afdracht voor journalisten over de boekverkopen van 2019 voor boeken die met steun van het FBJP zijn verschenen.

Maatregelen Nederlandse Publieke Omroep (NLPO) en Regionale Publieke Omroep (RPO)
De NLPO verlaagt in 2020 de jaarlijkse ledenbijdrage voor de lokale publieke omroepen.

Eenmalig wordt € 2 miljoen uit de Subsidieregeling innovatie en samenwerking regionale publieke media-instellingen op korte termijn ingezet om vanuit de regionale publieke omroepen de regionale en lokale journalistiek een impuls te geven.

Maatregelen provincies en gemeenten
Het kabinet roept decentrale overheden op ook een bijdrage voor de mediasector te leveren. Dat kan op allerlei manieren: van het treffen van coulancemaatregelen tot het regelmatig plaatsen van advertenties of het leveren van een extra incidentele bijdrage.

Bron: brief minister van OCW Steun tijdens de coronacrisis voor de mediasector 7-3-2020, nr. 23948634; Tijdelijk Steunfonds Lokale Informatievoorziening, Stcrt. 2020, 22261; nieuwsbericht Stimuleringsfonds voor de Journalistiek (SvdJ) 15-5-2020; Tijdelijk steunfonds lokale informatievoorziening, Stcrt. 2020, 27830; brief minister van BZK compensatiepakket coronacrisis medeoverheden 28-5-2020, nr. 2020-0000233674; Derde tijdelijk steunfonds lokale informatievoorziening, Stcrt. 2020, 33951

16. Financiële maatregelen sierteelt- en voedingstuinbouw, frites

Bijgewerkt op 28 augustus 2020, 09.45 uur

Het kabinet heeft geconstateerd dat voor de agrarische sector de crisismaatregelen zoals de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) in specifieke situaties onvoldoende soelaas bieden.

Het gaat dan specifiek om een combinatie van:

  • Situaties waarin de productie doorgaat terwijl er nauwelijks omzet wordt gemaakt.
  • Situaties waarin producten slecht of niet houdbaar zijn vanwege bederfelijkheid en waarvoor geen of beperkte alternatieve toepassingsmogelijkheden zijn.
  • Situaties waarin bedrijven in de periode maart, april, mei een grote seizoenspiek hebben in productie, personele bezetting en omzet.

Bovengenoemde combinatie doet zich voor in de sierteelt, de voedingstuinbouw die gespecialiseerd is in producten voor de horeca en de fritesaardappelsector. Daarom heeft het kabinet een financiële compensatieregeling opgesteld om hen tegemoet te komen.

Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19
De regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 voorziet in een tegemoetkoming voor sierteelt en onderdelen van de voedingstuinbouw en een tegemoetkoming voor fritesaardappeltelers.

De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Sierteelt/voedingstuinbouw

Omzetschade
Ondernemers die in de periode 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 ten opzichte van de gemiddelde omzet in dezelfde periode in de drie voorgaande jaren 2017-2019 een forse omzetderving hebben, komen in aanmerking voor een eenmalige financiële compensatie om onder andere onvermijdelijke seizoensgebonden loonkosten te kunnen blijven betalen.

Groothandelsbedrijven moeten niet met de omzet, maar met de brutowinstmarge (omzet verminderd met inkoopwaarde van de omzet) rekenen. Voor veilingen geldt dat de tegemoetkoming wordt gebaseerd op de gederfde opbrengst aan provisies en heffingen van de leden van de desbetreffende veiling, met een maximum van 7% van de totale omzetderving.

Hoogte tegemoetkoming
Uitgangspunt is dat de eerste 30% van de omzetschade onder het ondernemersrisico valt en dat de staat de resterende 70% van de omzetschade voor een aanzienlijk deel compenseert. De omzetschade wordt verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer door de coronacrisis zijn afgenomen.

De tegemoetkoming is gemaximeerd, afhankelijk van de gemiddelde omzet in de referentieperiode 12 maart-11 juni in 2017-2018-2019. De tabel met de exacte bedragen van de maximale tegemoetkoming (variërend van € 100.000 tot € 1 miljoen) staat op de site van de RVO (www.rvo.nl).

Is het bedrijf na 12 maart 2017 uitgebreid met minimaal 10% meer teeltoppervlak, dan mag de omzetschade worden berekend met de gemiddelde omzet per m2.

De tegemoetkoming aan een bedrijf wordt verminderd met financiële steun die de onderneming al op andere wijze ontvangt voor de omzetschade, bijvoorbeeld uit een verzekering of uit een Europese of nationale steunregel.

Sectoren
Op de website van de RVO staat ook vermeld in welke sectoren een ondernemer werkzaam moet zijn, om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen. Voor de voedingstuinbouw is daar ook vermeld welke SBI-code hun horecaklanten moeten hebben om van de regeling gebruik te kunnen maken. De omzet aan horecaklanten moet minimaal 60% van de totale omzet bedragen.

Uitbetaling en vaststellingsaanvraag
Na ontvangst van de aanvraag keert de RVO binnen vijf werkdagen 50% van de tegemoetkoming als voorschot uit.

De definitieve tegemoetkoming en daarmee formele vaststelling van de subsidie moet daarna apart worden aangevraagd. Daartoe stuurt de RVO een uitnodiging per e-mail naar de ondernemer.

De andere 50% wordt uitgekeerd binnen acht weken na ontvangst van de complete vaststellingsaanvraag met bewijsstukken (zoals controleverklaringen van een accountant over de daadwerkelijke omzetdaling, de omzet uit de referentieperiode, de afname van de kosten en andere ontvangen financiële steun). Deze termijn kan langer worden als de aanvraag niet compleet is en moet worden aangevuld.

Uiterlijk 31 oktober 2020 moet de vaststellingsaanvraag zijn ingediend.

Subsidiebudget
Het totale subsidiebudget bedraagt € 600 miljoen. Als het totaal aangevraagde subsidiebedrag het subsidieplafond overschrijdt, krijgen alle aanvragers een vastgesteld percentage minder.

Fritesaardappelen
Telers van fritesaardappelen krijgen een compensatie voor de hoeveelheid fritesaardappelen die zij nog in opslag hebben liggen en die niet meer verkocht kan worden. De vergoeding wordt vastgesteld op basis van 1 miljoen ton aardappelen, die niet meer verwerkt kunnen worden tot frites dit seizoen.

Hoogte tegemoetkoming
Elke teler ontvangt maximaal € 0,06 per kilogram fritesaardappelen. De tegemoetkoming is maximaal 40% van de gemiddelde marktwaarde van deze fritesaardappelen over de periode september 2019 t/m februari 2020. Een onderneming ontvangt minimaal € 1000 en maximaal € 150.000.

De tegemoetkoming wordt verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de teler door de coronacrisis zijn afgenomen en met andere financiële steun, bijvoorbeeld uit een verzekering of uit een Europese of nationale steunregel.

Sectoren
De tegemoetkoming is voor telers van consumptie- of fritesaardappelen, die door de coronacrisis hun fritesaardappelen niet kunnen leveren. Dat geldt voor de periode van 16 maart tot en met 31 augustus 2020. Het gaat om levering aan:

  • De voedingsindustrie die consumptieaardappelen verwerkt tot diepgevroren en/of koel-verse aardappelproducten.
  • Groothandel.
  • Detailhandel (in kleinverpakking).

De fritesaardappelen mogen niet eerder zijn verhandeld op de termijnmarkt.

Uitbetaling en vaststellingsaanvraag
Na ontvangst van de aanvraag bij de RVO keert de RVO binnen vijf werkdagen 30% van de tegemoetkoming als voorschot uit.

De definitieve tegemoetkoming en daarmee formele vaststelling van de subsidie moet daarna apart worden aangevraagd. Daartoe stuurt de RVO een uitnodiging per e-mail naar de ondernemer.

De andere 70% wordt uitgekeerd binnen acht weken na ontvangst van de complete vaststellingsaanvraag met bewijsstukken (zoals CMR-vrachtbrieven, weegbonnen, facturen, VVA-certificaat, VVAK-certificaat, GLOBAL G.A.P.-certificaat of andere geaccepteerde bewijsstukken en controleverklaringen van een accountant over de afname van de kosten en ontvangen andere financiële steun). Deze termijn kan langer worden als de aanvraag niet compleet is en moet worden aangevuld.

Uiterlijk 31 oktober 2020 moet de vaststellingsaanvraag zijn ingediend.

Subsidiebudget
Het totale subsidiebudget bedraagt € 50 miljoen. Als het totaal aangevraagde subsidiebedrag het subsidieplafond overschrijdt, krijgen alle aanvragers een vastgesteld percentage minder.

Algemene voorwaarden
Alleen ondernemers die op 12 maart 2020 in het handelsregister stonden ingeschreven en een fysieke vestiging in Nederland hebben, kunnen een aanvraag voor de regeling indienen. De onderneming mag niet in staat van faillissement verkeren of surseance van betaling hebben aangevraagd. Ook mag de onderneming geen ontslag om bedrijfseconomische redenen aanvragen voor haar werknemers en moet zij zoveel mogelijk werknemers in dienst houden en tegen het huidige loon doorbetalen.

Belastingheffing
De ontvangen tegemoetkoming behoort tot de belastbare winst. De regeling leidt niet tot heffing van omzetbelasting (btw) over deze tegemoetkoming.

Aanvraag
De Europese Commissie heeft de steunmaatregelen goedgekeurd en de regeling is formeel op 7 mei 2020 in werking getreden. Ondernemers kunnen zich aanmelden bij de RVO. De aanvraag sluit op 18 juni 2020, 17.00 uur. Aanvragen kunnen alleen digitaal met eHerkenning niveau 1 of hoger worden gedaan. Ook gemachtigden kunnen de aanvraag namens de onderneming indienen.

Bron: brief minister van LNV aanvullende maatregelen op het noodpakket 15-4-2020, nr. DGA/20117240; brief minister van LNV gevolgen van COVID-19-crisis op land-, tuinbouw- en visserijsectoren 7-5-2020, nr. DGA-EIA/20134063; nieuwsbericht ministerie van LNV 7-5-2020; brief minister van LNV regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 8-5-2020, nr. DGA-EIA/20134063; Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19, Stcrt. 2020, 25444; Regeling wijziging Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19, Stcrt. 2020, 32199; Regeling wijziging Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 in verband met de verlenging van de termijn voor het indienen van een verzoek tot definitieve vaststelling van de tegemoetkoming, Stcrt. 2020, 44637; Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

17. Financiële maatregelen sportverenigingen

Bijgewerkt op 10 juli 2020, 12.30 uur

Het kabinet heeft een steunpakket voor sportverenigingen ontwikkeld, in de vorm van drie specifieke maatregelen met een financiële omvang van € 120 miljoen.

Kwijtschelding huur voor sportverenigingen
In overleg met de gemeenten heeft het kabinet besloten om de sportverenigingen de huur vanaf 15 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 kwijt te schelden. Huur is voor de meeste sportverenigingen de grootste doorlopende kostenpost. Deze huur zijn de sportverenigingen verschuldigd aan de gemeente of het gemeentelijk sportbedrijf.

Hiervoor krijgen de gemeenten een compensatie van het rijk van € 90 miljoen.

Beleidsregel tegemoetkoming amateursportorganisaties COVID-19
Amateursportorganisaties hebben tijdens de coronacrisis te maken met doorlopende lasten, terwijl hun inkomsten dalen. Veel van deze amateursportorganisaties zijn te klein om in aanmerking te komen voor de door de overheid beschikbaar gestelde steunmaatregelen als NOW, TOGS, TVL of Tozo (zie het deel Sociale zekerheid van het Dossier Corona).

Tegemoetkoming
Met de tegemoetkoming van het ministerie van VWS wordt daarom een financiële bijdrage geleverd in de doorlopende lasten van amateursportorganisaties die tijdens de periode van verplichte sluiting geconfronteerd zijn met een omzetverlies van minimaal 20%.

Amateursport
De tegemoetkoming geldt alleen voor amateursportorganisaties. Hieronder wordt verstaan een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk die als doelstelling heeft amateursport voor lokale gebruikers aan te bieden.

De sportorganisatie moet met de juiste SBI-code staan ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel. Alle organisaties met een SBI-code die begint met het cijfer 93.1, zijn sportorganisaties. Zij komen daarom in beginsel in aanmerking voor de tegemoetkoming. Uitzondering daarop vormen de organisaties met de volgende SBI-codes: 93.13, 93.14.6, 93.19.1, 93.19.3, 93.19.4 en 93.19.5. De uitgezonderde codes zijn codes gerelateerd aan beroepssporten. Daarbij gaat het dus niet om amateursportorganisaties. Ook organisaties met de volgende SBI-codes, voor zover sprake is van amateursportorganisaties, kunnen een aanvraag indienen: 85.51, 85.51.9.

De lijst met toepasselijke SBI-codes staat binnenkort op de website van de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) van het ministerie van VWS.

Bij amateursport gaat het om activiteiten op het gebied van sport die niet worden uitgeoefend in loondienst of als bezoldigde dienst, ongeacht of er een formele arbeidsovereenkomst is opgesteld tussen de sportbeoefenaar en de sportorganisatie.

Doorlopende lasten
Doorlopende lasten zijn de lasten voor gas, water of licht, belastingen en heffingen, hypotheeklasten of andere kosten gerelateerd aan leningen en verzekeringen, personele lasten en onderhoud die direct betrekking hebben op het gebruik van de sportaccommodatie van de aanvrager in de periode van 1 maart 2020 tot 1 juni 2020, niet zijnde huurverplichtingen. Onder personele lasten wordt verstaan de kosten voor inhuur van personeel voor zover die niet al via de NOW of Tozo worden gecompenseerd.

Huurverplichtingen vallen niet onder de definitie van doorlopende lasten, maar worden op een andere wijze gecompenseerd (zie hiervoor).

Sportaccommodaties zijn gedefinieerd als een voorziening, bestemd en in gebruik voor activiteiten op het gebied van amateursport. Hierbij kan worden gedacht aan sporthallen, sportvelden, multizalen, maneges, atletiekbanen, wielerbanen of dojo’s.

Omzetverlies
Het omzetverlies moet minimaal 20% bedragen. Het verlies wordt berekend als het verschil tussen het totaal van inkomsten van de amateursportorganisatie in de periode van 1 maart 2020 tot 1 juni 2020 en het totaal van inkomsten in de periode van 1 maart 2019 tot 1 juni 2019.

Hoogte
De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de doorlopende lasten van de aanvrager en bedraagt een forfaitair bedrag:

  • Bij doorlopende lasten van € 501-€ 1500: € 1500.
  • Bij doorlopende lasten van € 1501-€ 2500: € 2500.
  • Bij doorlopende lasten van € 2501-€ 3999: € 3500.

Aanvraag
De amateursportorganisatie kan eenmalig de tegemoetkoming aanvragen bij DUS-I, via een vastgesteld formulier. Bij de aanvraag moet de amateursportorganisatie verklaren aan de vereiste van het omzetverlies te voldoen.

De aanvraag moet in de periode 1 september 2020 tot en met 4 oktober 2020 worden ingediend. Als de amateursportorganisatie al TOGS ontvangt, wordt de aanvraag afgewezen.

Als voor een groter bedrag aan aanvragen is ingediend dan beschikbaar is aan budget (€ 19,5 miljoen) wordt er geloot. Het moment van indiening van de aanvraag is hierop niet van invloed.

De beslistermijn is acht weken na sluiting van de aanvraagperiode.

Definitieve toekenning
Op verzoek moet de aanvrager aantonen dat aan de voorwaarden van de tegemoetkoming wordt voldaan. Dat kan met een overzicht waaruit het omzetverlies blijkt, facturen van doorlopende lasten of betalingsbewijzen. Als zaken niet kloppen kan een reeds uitbetaalde tegemoetkoming worden teruggevorderd.

Inwerkingtreding
De beleidsregel treedt in werking met ingang van 15 juli 2020.

Uitbreiding Waarborgfonds Sport
Amateur sportverenigingen die ondanks de rijksbrede en lokale regelingen en initiatieven toch kortlopende financiële problemen hebben, kunnen tijdelijke bancaire leningen afsluiten tegen lage rentes. Door de bijzondere organisatie van de sportvereniging is hiervoor wel een borgstelling noodzakelijk en deze wordt verstrekt via de Stichting Waarborgfonds Sport.

Hiervoor is € 10 miljoen extra beschikbaar gesteld.

Bron: brief minister voor Medische Zorg en Sport steunpakket sportverenigingen gevolgen COVID-19 maatregelen 1-5-2020, nr. 1681229-204711-S; Beleidsregel tegemoetkoming amateursportorganisaties COVID-19, Stcrt. 2020, 36574; Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I)

18. Stimuleringsregeling E-health Thuis voor coronavirus (SET Covid-19)

Bijgewerkt op 22 juli 2020, 11.00 uur

Een aanbieder van zorg, jeugdhulp en/of ondersteuning heeft door de beperkingen die de corona-uitbraak oplegt aan zorgverlening thuis, snel behoefte aan meer technologische mogelijkheden om zorg op afstand te kunnen bieden. Aanbieders die rond de coronacrisis extra willen inzetten op digitale zorg op afstand voor thuiswonende cliënten, kunnen in aanmerking komen voor de uitbreiding van de Stimuleringsregeling E-health Thuis (SET).

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de subsidieregeling uit.

SET Covid-19
Het doel van SET is zorgen dat ouderen en mensen met een (risico op) chronische ziekte of beperking met een grotere kwaliteit van leven langer thuis kunnen wonen. De eerste uitbreiding (SET Covid-19) voorzag in digitale toepassingen (e-health) bedoeld voor thuiswonende kwetsbare ouderen of mensen met een chronische ziekte of beperking of hun mantelzorgers. Ook de jeugdzorg viel expliciet onder deze uitbreiding. Onder thuiswonende cliënten verstaat SET Covid-19 ook cliënten die vanwege medische redenen tijdelijk niet thuis kunnen wonen (zogenoemd tijdelijk verblijf).

E-health
De e-health toepassingen moeten bijdragen aan de continuïteit van ondersteuning of zorg op afstand voor thuiswonende cliënten tijdens de coronacrisis. E-health toepassingen gericht om mantelzorgers te ondersteunen bij hun zorgtaken komen ook in aanmerking.

Voorbeelden zijn tablets met beeldzorgapps, apps om een indicatie te stellen of een mantelzorger te ontlasten, medicatiedispensers en telebegeleiding en bijbehorende licenties.

Subsidie
Het subsidiebedrag was een vast bedrag van € 50.000, waarvan maximaal 50% mocht worden ingezet voor de aanschafkosten of lease- en licentiekosten van digitale toepassingen. Ook mocht het subsidiebedrag worden ingezet voor de loonkosten van professionals voor coördinatie, inzet en opleiding en om externen in te huren die helpen bij het implementeren van digitale toepassingen.

Er was geen eigen bijdrage vereist. Blijken de werkelijke kosten lager te zijn dan € 50.000, dan vordert de RVO het verschil terug.

Deze eerste uitbreiding van de SET was al na enkele dagen wegens het bereiken van het subsidieplafond weer gesloten. 

SET Covid-19 2.0
Wegens het succes van de oorspronkelijke SET Covid-19 heeft het kabinet € 77 miljoen extra vrijgemaakt voor ondersteuning en zorg op afstand via digitale toepassingen. Het gaat om een aanvullend bedrag bedoeld voor zorg aan thuiswonende kwetsbare ouderen en mensen met een chronische ziekte of beperking. Het geld is beschikbaar via de subsidieregeling Stimuleringsregeling E-health Thuis Covid-19 2.0. Van het subsidiebedrag is € 53,7 miljoen gereserveerd voor wijkverpleging.

Doelgroep
De SET Covid-19 2.0 is specifiek gericht op aanbieders van wijkverpleging, huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en aanbieders van ondersteuning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die nu extra willen investeren om structureel met digitale zorg op afstand aan de slag te gaan.

Een subsidieaanvrager moet minimaal 50 cliënten hebben.

E-health
De RVO kan subsidie verstrekken voor activiteiten rond de duurzame implementatie en borging van e-health toepassingen die bijdragen aan de continuïteit van ondersteuning of zorg op afstand voor thuiswonende cliënten tijdens de coronacrisis of tijdens de geleidelijke afschaling van de coronamaatregelen. Het moet gaan om thuiswonende mensen met een chronische ziekte, beperking of psychische aandoening, of een groot risico daarop.

De e-healthtoepassing moet wel al structureel door minimaal 100 cliënten of mantelzorgers in Nederland worden gebruikt. Het gebruik van de e-healthtoepassing moet ingebed worden in de werkprocessen van het ondersteunings- en zorgaanbod aan mensen thuis.

De subsidieregeling onderscheidt de volgende categorieën:

  • beeldschermzorg;
  • (tele)alarmering;
  • telemonitoring en telebegeleiding;
  • sloten/sleutelkluisjes;
  • zorgrobot;
  • medicatie;
  • communicatie platform;
  • zelfmanagement;
  • anders.

Per categorie kan eenmaal subsidie worden aangevraagd, tot een maximum van vijf. Als de aanvrager al eerder SET Covid-19 subsidie heeft ontvangen, geldt als maximum vier categorieën. Als voor een activiteit al op grond van een andere regeling subsidie is verkregen, wordt de subsidieaanvraag afgewezen.

Subsidie
Per aanvraag geldt een minimum van € 25.000 en een maximumbedrag van € 50.000. De subsidie kan gebruikt worden voor onder meer de aanschaf of lease van apparaten en licenties, het inhuren van hulp bij de implementatie en scholingskosten voor personeel. De activiteit waarvoor subsidie is verkregen moet binnen negen maanden zijn afgerond. Maximaal 40% van het subsidiebedrag mag worden besteed aan de kosten van aanschaf, lease of licenties.

Aanvraag
De aanvraag moet via een aanvraagformulier op de website van de RVO worden ingediend. Voor het aanvragen is een eHerkenningsmiddel nodig met betrouwbaarheidsniveau EH1.

De aanvraagperiode begint op 27 juli 2020 en sluit op 30 november 2020, of totdat het subsidieplafond is bereikt. Als er meerdere aanvragen worden ingediend op de dag dat het subsidiebudget wordt overschreden, wordt er geloot. De loting bepaalt de volgorde waarop de RVO de op die dag ontvangen aanvragen beoordeelt.

Toekenning
De RVO verdeelt het beschikbare subsidiebudget op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Een eigen bijdrage is niet vereist. Blijken de werkelijke kosten lager te zijn dan € 50.000, dan vordert de RVO het verschil terug. Ook instellingen die al van de reguliere SET of Set Covid-19 gebruik hebben gemaakt kunnen een aanvraag indienen.

Een toegekende aanvraag moet de aanvrager delen met de zorginkoper(s), zijnde de preferente zorgverzekeraar, gemeente of het zorgkantoor. Ook wordt er extra ingezet op het versnellen van de leercurve bij individuele aanbieders en het verbreden van kennis over de implementatie en het gebruik van e-health. De subsidieregeling vereist daarom dat de subsidieontvanger actief meewerkt aan kennisdeling.

Voorschot
De RVO keert direct na toekenning van een aanvraag een 100% voorschot uit.

Verantwoording
Na afloop van de activiteiten moet de subsidieaanvrager verantwoording afleggen en wordt de subsidie definitief afgerekend. Ook daarvoor moet de subsidieontvanger een formulier op de website van de RVO invullen en indienen.

Bron: Regeling 6-4-2020 houdende wijziging van de Stimuleringsregeling E-health Thuis in verband met de uitbraak van COVID-19, nr. 1666858-203598-DMO, Stcrt. 2020, 20748; nieuwsbericht ministerie van VWS 3-7-2020; Stimuleringsregeling E-health Thuis COVID-19 2.0, Stcrt. 2020, 40103; Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

19. Gratis OKB-klankbordtraject voor MKB in coronaproblemen

Bijgewerkt op 12 mei 2020, 09.45 uur

Ondernemers kunnen dit jaar gratis professionele coaching krijgen als ze in zwaar weer zitten, bijvoorbeeld een dreigend faillissement door de coronacrisis. Ondernemers kunnen hiervoor traditioneel terecht bij de Stichting Ondernemersklankbord (OKB).

Door een extra subsidie van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) is de eigen bijdrage die ondernemers voor een klankbordtraject moeten betalen verlaagd van € 200 naar nihil.

Stichting Ondernemersklankbord
Het OKB is een kleine organisatie die al 40 jaar bestaat en werkt met zo’n 300 vrijwilligers, veelal oud-ondernemers. Het OKB heeft als doel MKB-ondernemers met coaching te steunen, vaak via trajecten van zes maanden, waarin ondernemers onbeperkt beroep kunnen doen op de expertise van het OKB. Het OKB vormt daarmee als het ware de tweedelijnszorg voor ondernemers. De Kamer van Koophandel is het eerste loket voor informatie en advies; het OKB voor (verdere) coaching en advies.

Door deze aanpak worden jaarlijks ruim 1000 ondernemers bijgestaan. Naar schatting weet ongeveer de helft van de betreffende ondernemers hun onderneming te herstellen.

Meer informatie over het klankbordtraject is te vinden op de website van het OKB.

Bron: nieuwsbericht Stichting Ondernemersklankbord 19-3-2020; nieuwsbericht ministerie van EZK 11-5-2020

20. Vissersvaartuig stilleggen door coronamaatregelen

Bijgewerkt op 30 juni 2020, 13.45 uur

Eigenaren van een vissersvaartuig kunnen subsidie aanvragen voor het tijdelijk stopzetten van hun visserijactiviteiten. Het ministerie van LNV heeft daarvoor de regeling Subsidie stilliggen COVID-19 per 15 mei 2020 opengesteld.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) handelt de subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst af, volgens het principe: wie het eerst komt, het eerst maalt.

Subsidie stilliggen COVID-19
Door de coronacrisis is de binnen- en buitenlandse markt voor Nederlandse visserijproducten voor een groot deel weggevallen. Hierdoor zijn de inkomsten lager, terwijl de vaste kosten doorlopen. Met deze subsidie wil de overheid de economische gevolgen voor de visserijsector verkleinen.

Visserijactiviteiten met vissersvaartuig
Een van de voorwaarden van de subsidieregeling is dat de eigenaar van een vissersvaartuig tijdelijk stopt met zijn visserijactiviteiten.

Onder visserijactiviteiten wordt verstaan:

  • Zoeken naar vis.
  • Te water laten, uitzetten, slepen en ophalen van vistuig.
  • Aan boord halen van vangst.
  • Overladen, aan boord houden, verwerken aan boord, overbrengen, kooien, vetmesten en aanlanden van vis en visserijproducten.

Het vissersvaartuig:

  • hoort bij het vlootsegment MFL1 of MFL2;
  • is geregistreerd in het Nederlands visserijregister;
  • heeft een lengte over alles van 12 meter of meer;
  • heeft in 2018 en 2019 minimaal 120 dagen visserijactiviteiten op zee gedaan (voor korter dan twee jaar geregistreerde schepen geldt een minimumdageneis naar rato);
  • mag na uitbetaling van de subsidie vijf jaar lang niet buiten de Europese Unie worden overgedragen.

Hoogte
Per hele week dat een vissersschip stilligt, bestaat recht op een vast bedrag aan subsidie. De hoogte is afhankelijk van het motorvermogen. Tot 260 pk is de subsidie € 2200, tussen 260 en 300 pk € 4400 en bij meer dan € 300 pk € 8800 voor één week.

Voorwaarden
De volgende voorwaarden zijn aan de toekenning van de subsidie verbonden:

  • De eigenaar van het schip moet een MKB-ondernemer zijn.
  • De eigenaar van het schip moet geregistreerd staat in het Nederlands Register van Vissersvaartuigen (NRV), met een Europees identificatienummer.
  • De eigenaar stopt tijdelijk met zijn visserijactiviteiten.
  • De aanvraag betreft minimaal één en maximaal vijf hele ononderbroken weken. Dit kunnen weken zijn sinds 16 maart 2020. Een week is van 0.00 uur op dag één, tot en met 23:59 uur op dag zeven.
  • Het vaartuig moet stilliggen op het moment dat de aanvraag wordt ingediend.
  • Tijdens de weken van stilliggen moet de satellietvolgapparatuur ingeschakeld blijven, om zo het stilliggen te kunnen controleren. Op deze voorwaarde is geen uitzondering mogelijk.
  • Het vissersvaartuig moet in de haven liggen en mag deze niet verlaten. Ook dit wordt gecontroleerd met het vessel monitoring system (VMS) van het schip.
  • De eigenaar moet zich na uitbetaling van de subsidie vijf jaar lang aan de regels van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid houden.

De einddatum van de subsidieperiode is bepaald op 31 augustus 2020.

Aanvraag
De eigenaar van het visserschip kan de subsidie per schip eenmalig aanvragen bij de RVO. Voor de aanvraag is een eHerkenning niveau 2 nodig en een bankrekeningnummer. Bij de aanvraag moet een MKB-toets worden gevoegd, die de eigenaar zelf online kan doen. Ook een gemachtigde kan de aanvraag indienen. De beslistermijn op een ingediende aanvraag is 13 weken.

Vaststelling/betaling
Na afloop van de stilligperiode of subsidieperiode moet binnen tien weken een definitieve vaststelling van de subsidie bij de RVO worden aangevraagd. Ook hiervoor geldt een beslistermijn van 13 weken. Pas als de subsidie definitief is vastgesteld, volgt uitbetaling van het gehele subsidiebedrag. De RVO keert geen voorschot uit.

Budget
Voor deze subsidie is € 9 miljoen beschikbaar, waarvan de helft uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) komt. De andere helft wordt door de Nederlandse staat gefinancierd.

Bron: nieuwsbericht Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) 14-5-2020; Regeling minister van LNV 13-5-2020, nr. WJZ/ 20087172, Stcrt. 2020, 25324; Regeling minister van LNV 26-6-2020, nr. WJZ/20158302, Stcrt. 2020, 34317; Regeling minister van LNV 26-6-2020, nr. WJZ/20134653, Stcrt. 2020, 34381

21. Subsidie productie of verkoop aquacultuurdieren (viskwekerij)

Bijgewerkt op 7 augustus 2020, 10.45 uur

De afzet van Nederlandse aquacultuurdieren is voor een deel afhankelijk van het buitenland. Door de coronacrisis zijn verschillende buitenlandse afzetmarkten komen te vervallen. Door de maatregelen van de Nederlandse overheid is ook de binnenlandse afzetmogelijkheid voor de aquacultuursector komen te vervallen.

Aquacultuurproductiebedrijven (viskwekerijen) hebben hun inkomsten grotendeels terug zien lopen, terwijl een groot deel van hun vaste lasten intussen gewoon doorliepen. Deze inkomsten kunnen bovendien moeilijk worden ingehaald wanneer de coronacrisis achter de rug is.

Om de viskwekerijen snel een helpende hand te bieden, heeft het kabinet besloten tot financiële steun in de vorm van een subsidie.

Subsidieregeling Tijdelijke vermindering van productie of verkoop aquacultuurdieren als gevolg van COVID-19
Een aquaproductiebedrijf komt voor subsidie in aanmerking als de productie of verkoop van aquacultuurdieren tijdelijk is verminderd tussen 16 maart 2020 en 15 juni 2020 door de door Nederland getroffen gezondheidsmaatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van het coronavirus.

De subsidie wordt alleen verstrekt als het aquacultuurproductiebedrijf zich bezighoudt met het kweken van aquacultuurdieren in een kwekerij.

Kwekerij
Onder een kwekerij wordt verstaan gebouwen, een gesloten ruimte of installaties van een aquacultuurproductiebedrijf waar aquacultuurdieren worden gekweekt om in de handel te worden gebracht. Uitgezonderd zijn bedrijven waar wilde waterdieren die voor menselijke consumptie verzameld of gevangen worden, in afwachting van de slacht, tijdelijk worden gehouden zonder te worden gevoederd.

Aquacultuurdieren
Aquacultuurdieren zijn nader in de subsidieregeling omschreven vissen die behoren tot de superklasse Agnatha en de klassen Chondrichthyes en Osteichthyes.

Schelpdierkweekproducten zijn uitgezonderd van de subsidiemodule. Voor aquacultuurproductiebedrijven die schelpdierkweekproducten, zoals mosselen en oesters, produceren of verkopen is een bestaande subsidieregeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gericht op afzetbevorderingsprojecten uitgebreid.

Hoogte
De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 5% van de netto-omzet uit aquacultuurproductie-activiteiten over het kalenderjaar 2019 van de aanvrager. De netto-omzet wordt gebaseerd op de in de aangiften omzetbelasting (btw) aangegeven omzet.

Als een aquacultuurproductiebedrijf niet de beschikking heeft over een kopie van de btw-aangifte of als de btw-aangifte onvoldoende informatie over de omzet in het jaar 2019 geeft, moet het bedrijf met een ander bewijsstuk aantonen over welk bedrag zij omzetbelasting heeft betaald.

Heeft een aanvrager mede uit andere activiteiten dan aquacultuurproductie-activiteiten omzet behaald, zal de onderneming het deel van de omzet dat betrekking heeft op de aquacultuurproductie-activiteiten, moeten opgeven. Ook dit valt in beginsel niet uit de btw-aangifte te herleiden, dus zal de aanvrager ook hier een ander, geloofwaardig, bewijsstuk moeten aanleveren.

Aanvraag
De aanvraag moet worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het aanvraagloket op de website van de RVO is geopend van 17 augustus 2020 tot en met 17 september 2020, 17.00 uur. De aanvrager moet beschikken over eHerkenning niveau 2+ en een TAN-code. De aanvraag mag ook door een gemachtigde worden gedaan.

Bij de aanvraag dient het aquacultuurproductiebedrijf diverse gegevens aan te leveren, waaronder een MKB-toets en het nummer van de door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit verleende vergunning Regeling aquacultuur.

Daarnaast dient de aanvrager administratieve bewijslast te leveren, zoals kopieën van de btw-aangiften of kopieën van andere (geloofwaardige) bewijsstukken uit de boekhouding van de omzetgegevens over het jaar 2019 en het eerste kwartaal van het jaar 2020.

De aanvraag wordt afgewezen als het aquacultuurproductiebedrijf in staat van faillissement of surseance van betaling verkeert.

De RVO wijst de aanvraag ook af als de aanvrager in het eerste kwartaal van het kalenderjaar 2020 niet actief is geweest als aquacultuurproductiebedrijf en derhalve geen afzetmarkt kan zijn kwijtgeraakt door het sluiten van de horeca. Dit wordt gecontroleerd aan de hand van omzetgegevens van het eerste kwartaal van 2020.

Vaststelling
De RVO stelt de subsidie binnen 13 weken na het indienen van een complete aanvraag vast, zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. Een aquacultuurbedrijf kan maar een keer subsidie op grond van deze subsidieregeling ontvangen.

De RVO verdeelt het subsidieplafond van € 1,5 miljoen evenredig over de ingediende aanvragen. Als het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het percentage van 5% over de omzet verlaagd tot het niveau, waarbij alle aanvragen binnen het subsidieplafond passen.

De RVO maakt het vastgestelde subsidiebedrag in één keer over.

Inwerkingtreding
De subsidieregeling is op 1 augustus 2020 in werking getreden en vervalt op 1 januari 2021.

Bron: Regeling minister van LNV 21 juli 2020, nr. WJZ/20133218, Stcrt. 2020, 40793; Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

22. Tegemoetkoming sociale advocatuur

Bijgewerkt op 19 juni 2020, 10.30 uur

De sociale advocatuur (zoals advocaten, mediators en bijzondere curatoren die ingeschreven staan bij de Raad voor Rechtsbijstand) zorgt ervoor dat mensen met een kleine portemonnee (min- en onvermogenden) toegang tot het recht hebben.

De coronacrisis leidt onder andere tot een vermindering van de instroom bij straf- en asielzaken en minder zittingen bij de rechtbanken. Hierdoor zien sociaal advocaten dit jaar hun vergoedingen vanuit de gesubsidieerde rechtsbijstand met meer dan 20% dalen.

Om te voorkomen dat sociaal advocaten in acute liquiditeitsproblemen komen is in maart 2020 al een extra voorschotregeling getroffen en gelden andere maatregelen zoals een zittingstoeslag voor schriftelijke zittingen en tussentijdse declaratie in extra-uren-zaken.

Tegemoetkomingsregeling
Daarnaast heeft het kabinet een aanvullende maatregel getroffen om sociaal advocaten tegemoet te komen, in de vorm van een tegemoetkomingsregeling voor de sociale advocatuur.

De Tegemoetkomingsregeling gesubsidieerde toevoegingenpraktijk van advocaten, mediators en bijzondere curatoren COVID-19-crisis voorziet in het inkomensverlies van sociaal advocaten die een daling in de vergoeding voor toevoegingen over 2020 hebben van meer dan 20%, ten opzichte van 2019.

Doelgroep
De tegemoetkoming staat open voor de advocaat, mediator en bijzondere curator die voor de continuïteit van zijn onderneming in belangrijke mate afhankelijk is van vergoedingen in de gesubsidieerde toevoegingspraktijk en in de gehele periode van 16 maart 2020 tot en met 31 december 2020 ingeschreven of geregistreerd staat bij de Raad voor Rechtsbijstand.

Bij de aanvraag moet worden verklaard dat de afname van vergoedingen uit de gesubsidieerde toevoegingspraktijk niet kan worden gecompenseerd door een toename van de omzet uit een eventuele commerciële praktijk.

Ook moet worden verklaard dat de intentie bestaat de gesubsidieerde toevoegingspraktijk na 1 januari 2021 te continueren.

Ten slotte mag geen sprake zijn van faillissement of surseance van betaling. De tegemoetkoming geldt niet voor sociaal advocaten die werknemer zijn.

Hoogte
Als de vergoedingen van de afgegeven toevoegingen, toegekende extra uren en piketmeldingen in het jaar 2020 minder dan 80% bedragen ten opzichte van het jaar 2019, geldt een tegemoetkoming van 80% van de afname van de vergoedingen, met uitzondering van de eerste 20% van de afname van die vergoedingen.

Bij de berekening van de afname van de vergoedingen moet worden gemaximeerd op de percentuele gemiddelde vermindering over het rechtsgebied dat de grootste vermindering laat zien in het jaar 2020 ten opzichte van 2019. Hiervoor geldt de volgende onderverdeling: asielrecht, bestuursrecht, civielrecht, regulier straf, ambtshalve straf. Deze maximering is eenvoudig, duidelijk en uitvoeringstechnisch mogelijk en waarborgt dat maximaal een tegemoetkoming wordt toegekend tot het gemiddelde van de algemene vermindering van het zwaarst getroffen rechtsgebied.

Het is uitvoeringstechnisch te complex om per advocaat of mediator te bezien in welke rechtsgebieden hij werkzaamheden heeft verricht en welk bedrag hij daaruit heeft gegenereerd. Advocaten en mediators zijn immers vaak in meerdere rechtsgebieden actief.

De berekening van de vergoedingen geschiedt met het gemiddeld normtarief over 2019, waarna er nog rekening wordt gehouden met de indexering 2020 en de extra tijdelijke tariefverhoging sociaal advocatuur voor 2020. Op verzoek kan in bijzondere gevallen (bijvoorbeeld zwangerschap, arbeidsongeschiktheid, starter) een afwijkende referteperiode dan 2019 worden gehanteerd.

De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 40.000 en is inclusief omzetbelasting (btw).

Heeft een sociaal advocaat al voor dezelfde daling in vergoedingen andere financiële coronagerelateerde overheidssteun gekregen, dan wordt deze afgetrokken van de tegemoetkoming.

Aanvraag
De Raad voor Rechtsbijstand voert de tegemoetkomingsregeling uit. Een sociaal advocaat kan in de maand december 2020 een aanvraag voor de tegemoetkoming indienen, met een speciaal daarvoor geldend aanvraagformulier. Na december 2020 ingediende aanvragen worden niet in behandeling genomen.

Uitbetaling
De Raad voor Rechtsbijstand beslist vervolgens in januari 2021 en betaalt na een positieve beschikking binnen twee weken uit.

Met de bestaande voorschotregeling kan de sociale advocatuur de periode tot januari 2021 overbruggen. In januari 2021 kan de toe te kennen tegemoetkoming worden verrekend met het eerder aangevraagde voorschot.

Inwerkingtreding
De regeling is gepubliceerd in de Staatscourant en op 20 juni 2020 in werking getreden.

Bron: brief minister voor Rechtsbescherming Tegemoetkomingsregeling sociaal advocatuur naar aanleiding van de COVID-19-crisis 20-5-2020, nr. 2915069; nieuwsbericht Raad voor Rechtsbijstand 27-5-2020; Tegemoetkomingsregeling gesubsidieerde toevoegingenpraktijk van advocaten, mediators en bijzondere curatoren COVID-19-crisis, Stcrt. 2020, 32505