Met het vorige week bij de Tweede Kamer ingediende Wetsvoorstel Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst introduceert het kabinet een nieuw heffingssysteem. Dat betekent ingrijpende aanpassingen met ondermeer een codificatie van de voortvarendheidseis in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De redelijke voortvarendheid gaat ook gelden bij binnenlandse situaties en dat is een positieve ontwikkeling. Er valt echter ook wat af te dingen, want waarom geldt de voortvarendheidseis niet voor de goedwillende belastingplichtige?

Naar een nieuw heffingssysteem

In het nieuwe heffingssysteem, wat vermoedelijk vanaf 2016 gaat gelden voor de inkomstenbelasting en de schenk-en erfbelasting, krijgen goedwillenden eerder duidelijkheid. Zo wordt de definitieve aanslag sneller opgelegd en kunnen belastingplichtigen binnen 18 maanden na indiening hun aangifte op eenvoudige wijze herzien. De regels voor kwaadwillenden worden strenger. Het kabinet wil de navorderingstermijn bij kwade trouw verlengen tot 12 jaar na ontvangst van de aangifte.

Het wetsvoorstel is in het najaar van 2012 eerst ter consultatie op internet aangeboden. Naar aanleiding van de reacties op deze internetconsultatie is het wetsvoorstel nog aanzienlijk gewijzigd. Mr. Ivo Leenders (partner bij Hertoghs advocaten-belastingkundigen) wijst in dit verband op de beperking van de mogelijkheid tot opschorting van aanslag- of herzieningstermijnen. Hierdoor kan de inspecteur niet eindeloos vragen blijven stellen en zo termijnen opschorten. De aanslag- of herzieningstermijn wordt namelijk maximaal zes maanden opgeschort. Als de inspecteur vindt dat zijn vragen niet of niet volledig beantwoord zijn, kan hij een informatiebeschikking nemen.

Update 17 september 2013:

Indien de inspecteur informatie over een belastingplichtige opvraagt bij een buitenlandse instantie, geldt een afwijkende opschortingstermijn. De termijn van opschorting eindigt dan op de dag dat de inspecteur de gevraagde informatie heeft ontvangen of wanneer verder uitstel niet meer redelijk is.

Onduidelijkheid bij opschortingstermijn

De termijn van opschorting in binnenlandse situaties vangt aan op de dag dat de inspecteur vragen stelt en eindigt op de dag dat de belastingplichtige heeft geantwoord op de vragen. Niet duidelijk is hoe dit wordt gecommuniceerd naar de belastingplichtige. Leenders: "Het lijkt helder, maar dat is het niet. Stel dat een belastingplichtige binnen een week de vragen van de inspecteur beantwoordt. Hoe weet deze belastingplichtige dan dat de vragen volgens de inspecteur afdoende zijn beantwoord en dat de inspecteur niet binnen de zes maanden met aanvullende vragen komt? Eigenlijk zou de inspecteur binnen een week zijn eventuele aanvullende vragen moeten stellen, bij gebreke waarvan de belastingplichtige uit mag gaan van een opschorting van de aanslagtermijn met maximaal een week. Zo heeft de belastingplichtige duidelijkheid over de aanslagtermijn en blijft hij niet nog bijna zes maanden in onzekerheid."

Navorderingstermijn

De termijn van opschorting (maximaal zes maanden) werkt ook door in de navorderingstermijn. Het wetsvoorstel beperkt de navorderingstermijn tot 3 jaar na ontvangst van de aangifte bij een nieuw feit en wanneer de belastingplichtige wist of behoorde te weten dat er ten onrechte te weinig of geen belasting is geheven. Bij kwade trouw daarentegen wordt de navorderingstermijn verlengd tot 12 jaar na ontvangst van de aangifte. Ook deze termijn kan worden verlengd. Leenders: "Indien sprake is van opschorting vervalt de bevoegdheid tot navordering bij kwade trouw niet na 12 jaar, maar bijvoorbeeld na 12 jaar en zes maanden of zelfs een nog langere termijn indien sprake is van een verzoek om informatie aan het buitenland. De inspecteur kan deze al erg lange termijn dus oprekken door vlak voor het einde van de navorderingstermijn vragen te stellen. Vragen die hij wellicht ook ruim binnen die 12 jaar kan stellen."

Redelijke voortvarendheid

Overigens geeft de lange navorderingstermijn van 12 jaar bij kwade trouw de inspecteur niet een vrijbrief om nodeloos lang te wachten met het vaststellen van een navorderingsaanslag. De wetgever codificeert om die reden de voortvarendheidseis in de AWR. Zodra de inspecteur voldoende aanwijzingen heeft, moet hij binnen 2 jaar een navorderingsaanslag vaststellen. Op die manier heeft de inspecteur nog maximaal 2 jaar de tijd om na de aanwijzingen een onderzoek in te stellen en de noodzakelijke informatie te verkrijgen voor het vaststellen van de navorderingsaanslag.

Leenders vindt het positief dat nu duidelijk wordt dat de redelijke voortvarendheid niet alleen in buitenlandse situaties geldt maar ook in binnenlandse situaties. "Tot nu toe was dit de vraag." Wel is Leenders van mening dat de 2 jaarstermijn niet altijd als redelijk voortvarend kan worden aangemerkt. "Op het moment dat de aanwijzingen dermate compleet zijn, moet het niet zo zijn dat een inspecteur nog twee jaar een afwachtende houding kan aannemen. Dit moet maatwerk zijn en geen wettelijke confectie."

Voortvarendheidseis niet voor de goedwillenden

Opvallend is nog dat de redelijke voortvarendheid niet geldt bij de navorderingstermijn van drie jaar. De goedwillende belastingplichtige wordt daarmee benadeeld ten opzichte van de kwaadwillende belastingplichtige, aldus Leenders. "Nu kan het zijn dat de inspecteur binnen drie maanden na indiening van de aangifte een aanslag vaststelt, de inspecteur een week later informatie ontvangt die aanleiding geeft tot het vaststellen van een navorderingsaanslag, maar de inspecteur daarmee wacht tot het einde van de navorderingstermijn van drie jaar. Een goedwillende belastingplichtige blijft dan langer in onzekerheid dan een kwaadwillende zou blijven. Een rechtvaardiging voor dit onderscheid is er niet. Ook een goedwillende is erbij gebaat dat de inspecteur met redelijke voortvarendheid de navorderingsaanslag vaststelt."

Bron: Redactie TaxLive

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Bronbelasting

1

Gerelateerde artikelen