Mr. drs. M.P.A. Spanjers - Geloofsbrief van vereenvoudiging
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Mr. R.E. Zwier - Het chalet- en informal investor-arrest II; antwoorden en nieuwe vragen
In deze bijdrage wordt het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2014, nr. 12/03526, ECLI:NL:HR:2014:417 over een onzakelijke lening omlaag besproken (het chalet- en informal investor-arrest II). In dit arrest beantwoordt de Hoge Raad een aantal vraagpunten, die naar aanleiding van het eerder gewezen chalet-arrest (BNB 2013/170) en het informal investor-arrest (BNB 2013/171), waren opgekomen, met name op het punt van de informele kapitaalstorting. Ook brengt ons hoogste rechtscollege een expliciete verduidelijking aan op een in deze eerdere arresten gegeven rechtsoverweging, met betrekking tot het oordeel over de onzakelijke lening in geval van toekomstig aandeelhouderschap. Deze punten worden in deze bijdrage behandeld, alsmede de nieuwe vragen die daarbij opkomen.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok - De stakingsverliesregeling en het regime fiscale eenheid
Per 1 januari 2012 geldt in de vennootschapsbelasting een objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten. Op basis van deze regeling worden buitenlandse ondernemingswinsten geëlimineerd uit de winst van de belastingplichtige. Dit betekent dat buitenlandse vaste-inrichtingsverliezen effectief niet in Nederland in aftrek komen. Een uitzondering geldt echter voor zogenoemde stakingsverliezen: indien de belastingplichtige ophoudt winst uit een andere staat te genieten, komen de in de loop van de tijd in de andere staat geleden vaste-inrichtingsverliezen in aftrek (stakingsverliesregeling). De auteur gaat in op de samenloop van het regime fiscale eenheid en de stakingsverliesregeling.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Mr. M.C. Schrauwen, mr. J. Verbaan en mr. E.J. Makkus - De BTW-koepelvrijstelling – het kind van de rekening
Als onderdeel van het pensioenakkoord heeft het kabinet aangekondigd de BTW-koepelvrijstelling af te willen schaffen voor de diensten van pensioenuitvoering. Deze maatregel beoogt een jaarlijkse additionele BTW-opbrengst te realiseren van € 110 miljoen. In deze bijdrage staan de auteurs stil bij de vraag of de voorgenomen uitsluiting van diensten van pensioenuitvoerders houdbaar is onder Europees recht. Daarnaast wordt nader onderzocht in hoeverre de geschatte omvang van de beoogde additionele belastingopbrengst, mede gelet op de complexiteit van de calculatie, realistisch is.
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Rubriek Parlementair
Direct door naar het volledige artikel in Kluwer Navigator
Binnenkort in het Weekblad
De invloed van locatievoordelen op de transfer pricing van multinationals
Een grote vraag naar bepaalde producten of lage productiekosten op een specifieke locatie kunnen de winst van een multinational vergroten. In deze bijdrage gaan mr. M.A. de Lange en mr. drs. P.W.H. Lankhorst in op dergelijke locatievoordelen en de gevolgen voor de transfer pricing van multinationals. Zij bespreken daarbij de specifieke richtlijnen van de OESO en de Verenigde Naties, enige jurisprudentie en de toepassing in de praktijk in Nederland en China.
Het karakter van geldverstrekkingen: het at arm's length-beginsel en fiscale kwalificatie in de visie van de Hoge Raad
In 1949 heeft de Hoge Raad de leer van het stamkapitaal afgewezen. Die leer gaat ervan uit dat er geen wanverhouding tussen eigen vermogen en vreemd vermogen mag bestaan. De wetgever heeft die afwijzing altijd onderschreven totdat naar aanleiding van het Bosalarrest de onderkapitalisatiemaatregel van art. 10d Wet Vpb 1969 (oud) is ingevoerd. Hieruit kan worden afgeleid dat een specifieke wettelijke bepaling noodzakelijk is om tot herkwalificatie van een kapitalisatie van een onderneming te komen en de leer van het stamkapitaal niet uit het stelsel volgt. In het recent bijgewerkte verrekenprijzenbesluit neemt de Staatssecretaris van Financiën niettemin in navolging van de OESO het standpunt in dat leningen waarvoor geen at arm's length-voorwaarden kunnen worden vastgesteld kunnen worden genegeerd of geherkwalificeerd met een beroep op het in art. 8b Wet Vpb 1969 gecodificeerde transfer pricing-gedachtegoed. In deze bijdrage onderzoeken dr. mr. C. Maas en prof. dr. H. Vermeulen of deze stelling door de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt gesteund. De auteurs beschrijven de benadering van de OESO en de visie in het nieuwe verrekenprijzenbesluit. Daarna toetsen zij die visie aan de huidige stand van de jurisprudentie over de toepassing van het at arm's length-beginsel in verdragssituaties, de onzakelijke lening en de (on)mogelijkheid om civiel eigen vermogen als fiscaal vreemd vermogen aan te merken.