Belanghebbende, Société Générale SA, is een in Frankrijk gevestigde en naar Frans recht opgerichte vennootschap. Zij exploiteert onder meer een bank in Nederland en een effectenbedrijf in Frankrijk. Haar vaste inrichting in Nederland heeft betrekking op het bankbedrijf. SG SA heeft in de periode 2000-2008 in het kader van het in Frankrijk uitgeoefende effectenbedrijf aandelenpakketten gehouden van minder dan 5% in Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. SG SA vordert alle dividendbelasting van ruim € 80 miljoen terug die Nederland als bronbelasting heeft ingehouden op de uitgekeerde dividenden. Zij beroept zich op het EG-verdrag, stellende dat de dividenden in binnenlandse situaties minder zwaar worden belast. Rechtbank Haarlem oordeelt dat een termijn van vijf jaar redelijk is voor het indienen van een verzoek om een verrekeningsbeschikking als bedoeld in art. 15 AWR. Hof Amsterdam oordeelt dat de termijn waarbinnen het verzoek moet worden ingediend drie jaar bedraagt. Dit leidt er volgens het hof toe dat de verzoeken met betrekking tot de jaren 2000-2003 niet-ontvankelijk zijn. Vervolgens overweegt het hof dat er geen sprake is van objectief vergelijkbare situaties die verschillend worden behandeld ten aanzien van de door SG SA aangedragen casus. Vervolgens komt het hof tot het oordeel dat er in het geval van SG SA geen sprake is van een ingevolge het gemeenschapsrecht verboden discriminatie van gelijke of objectief vergelijkbare gevallen. SG SA heeft dan ook geen recht op verrekening/teruggaaf van de dividendbelasting. De Hoge Raad oordeelt dat het stelsel van de Nederlandse IB, bij een vergelijking van de effectieve Nederlandse belastingdruk op dividenden genoten door respectievelijk een niet-ingezetene en een ingezetene, tot vragen leidt, en stelt prejudiciële vragen. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat het in strijd met het EU-recht is dat Nederland dividendbelasting op uitgekeerde dividenden inhoudt en verrekening van de ingehouden dividendbelasting alleen toestaat aan ingezeten belastingplichtigen. Het HvJ EU merkt daarbij wel op dat dit alleen geldt voor zover de definitieve belastingdruk, die in verband met die dividenden in Nederland op niet-ingezeten belastingplichtigen komt te rusten, zwaarder is dan die voor ingezeten belastingplichtigen. Of daar sprake van is, is aan de nationale rechter om te onderzoeken. Het Hof van Justitie EU merkt ook nog op dat bij de drukvergelijking alleen de kosten die rechtstreeks samenhangen met de inning van dividenden in de beschouwing worden betrokken, en dat afboeking van meegekochte dividenden en kosten van financiering van de aandelen niet dergelijke kosten vormen. Verder geeft het HvJ EU nog aanwijzingen voor het bepalen van de belastingdruk en merkt het HvJ EU nog op dat een belemmering van het kapitaalverkeer gerechtvaardigd kan worden door de gevolgen van een belastingverdrag.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat het Hof van Justitie EU kennelijk niet heeft begrepen dat meegekocht dividend überhaupt niet tot de grondslag van heffing behoort, en dat de dividendbelasting erover steeds volledig wordt gerestitueerd aan ingezeten vennootschappen. Omdat SG SA heeft gesteld dat er sprake is van meegekocht dividend, adviseert de A-G de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren, en de zaak te verwijzen naar de feitenrechter.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Wet op de dividendbelasting 1965 10
Algemene wet inzake rijksbelastingen 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Dividendbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 4 februari