Hof Amsterdam oordeelt dat de vijfjaarstermijn bij verzoek tot ambtshalve vermindering niet voorziet in een verschoonbare termijnoverschrijding. Het verzoek is ondanks de geestelijke gesteldheid van belanghebbende terecht afgewezen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

Belanghebbende is geruime tijd onder behandeling bij GGZ instelling. Belanghebbende dient op 24 april 2014 een aangiftebiljet IB 2010 in, dat door de inspecteur wordt aangemerkt als verzoek tot ambtshalve vermindering. Hierin komt de inspecteur belanghebbende deels tegemoet. Op 17 december 2015 machtigt belanghebbende wegens haar geestelijke toestand haar zus om haar financiële belangen te behartigen. De zus verzoekt op 8 februari 2016 de inspecteur om de aanslag IB/PVV 2010 ambtshalve te verminderen. De inspecteur wijst dit verzoek af omdat de vijfjaarstermijn van art. 45aa Uitv. Reg. IB 2001 is verlopen. Belanghebbende gaat in hoger beroep.

Hof Amsterdam (V-N 2019/23.1.5) beslist dat de inspecteur het verzoek terecht heeft geweigerd. Er is geen wettelijke bepaling of beleidsregel die inhoudt dat op grond van verschoonbare termijnoverschrijding een verzoek niet mag worden afgewezen. Een beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de geestelijke gesteldheid van belanghebbende doen hier niet aan af. Het hoger beroep is ongegrond.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 9.6

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 23 oktober

44

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen