X is beheerder van de onroerende zaak (een dorpshuis/zalencentrum) en verdient zijn geld met het exploiteren van de bar in het gebouw. De heffingsambtenaar heeft aan hem WOZ-beschikkingen en aanslagen OZB-gebruikersheffing en rioolheffing opgelegd. In geschil is de vraag of X terecht is aangemerkt als gebruiker.
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat sprake is van gebruik van de onroerende zaak door X. De rechtbank verwerpt het standpunt dat sprake is van volgtijdig gebruik door X (waarbij de aanslagen gebruikersheffingen aan de eigenaar hadden moeten worden opgelegd). X is degene die gedeelten van de onroerende zaak aan anderen ter beschikking stelt door deze te verhuren. X onderhoudt de onroerende zaak, maakt schoon, laat de mensen erin en draait de bar. Hij is weliswaar beperkt in de verhuur, maar de beperking is niet zodanig dat hij daardoor geen gebruiker is. Hij is aan te merken als exploitant van de onroerende zaak. De situatie van X is anders dan die van een (sport)vereniging die gebruik maakt van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een sporthal of school. In die situatie is de vereniging niet degene die (een gedeelte van) een gebouw ter beschikking stelt, is geen sprake van een exploitant, heeft de vereniging meestal zelf een sleutel en draait zij zelf de bardienst (als dat aan de orde is). X is als huurder van de onroerende zaak als geheel, degene die de onroerende zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften, namelijk het maken van winst met de verhuur van zalen en andere ruimte, met daarbij de omzet van de bar. Het beroep is wel gegrond omdat de WOZ-waarden worden verlaagd. De rechtbank oordeelt dat de staat de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moet vergoeden, omdat de oorzaak van de termijnoverschrijding bij de rechtbank ligt.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Rotterdam
Editie: 14 juli