Rechtbank Den Haag matigt op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel de belastingrente van € 2.366 tot € 63.

X vraagt op 29 juni 2020 aan de Belastingdienst om een voorlopige aanslag IB/PVV 2019 op te leggen naar een verzamelinkomen van € 268.719. Op 15 oktober 20220 deelt de Belastingdienst X mee dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen omdat de datum voor het doen van aangifte ten tijde van het verzoek al was verstreken. Op 9 januari 2021 doet X alsnog aangifte, waarna op 5 maart 2021 een definitieve aanslag volgt waarbij € 2.366 aan belastingrente in rekening wordt gebracht. X stelt dat de belastingrente gematigd moet worden op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel.

Rechtbank Den Haag matigt op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel de belastingrente tot € 63 en overweegt daarbij als volgt. Nu X niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte was de indieningstermijn – anders dan de inspecteur stelt – voor hem niet verstreken toen hij verzocht om een voorlopige aanslag. De Belastingdienst mocht het verzoek van X daarom niet geautomatiseerd afdoen. Daarbij komt dat X niet nalatig was, zodat art. 13 lid 5 onderdeel c AWR niet aan toewijzing van het verzoek in de weg stond. Doordat de Belastingdienst nog drie maanden heeft gewacht alvorens te beslissen op het verzoek, is het rentenadeel ook nog eens blijven oplopen. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond en matigt zij de belastingrente.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 8 augustus

Focus: Focus

Carrousel: Carrousel

37

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen