Verwijzingshof 's-Gravenhage moet beoordelen of de inspecteur het bewijs voor de beboetbare feiten heeft geleverd en of de boeten passend en geboden zijn.

Belanghebbende, X, komt in beroep tegen de hem opgelegde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor diverse jaren alsmede tegen de daarbij opgelegde boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente. De navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn opgelegd in het kader van een door de Belastingdienst uitgevoerd onderzoek naar houders van bankrekeningen, vermeld op door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekte fotokopieën, het zogenaamde Rekeningenproject. X komt in beroep.

Hof Amsterdam verwerpt het verzoek van X tot het aanhouden van de zaak. Het hof merkt op, dat de aan dit verzoek ten grondslag liggende onzekerheid omtrent de verenigbaarheid van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, AWR met het Europese recht intussen is weggenomen, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 11 juni 2009, nr. C-155/08 en C-157/08, BNB 2009/222. Vervolgens oordeelt het hof dat aannemelijk is dat X houder is van de (verzwegen) KB-Luxbankrekeningen. Hij heeft niet aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR voldaan. Volgt omkering van de bewijslast. Het hof vermindert de door de inspecteur berekende correcties met een/derde. De boetes worden verminderd tot 64% van de na te vorderen belasting. Dit vanwege schending van artikel 6 van het EVRM en omdat bij de schatting van de hoogte van de correcties een grote onzekerheidsmarge is aangehouden. Het beroep is gegrond. X en de Minister van Financiën stellen beroep in cassatie in. De Staatssecretaris heeft dit laatste beroep ingetrokken.

De Hoge Raad overweegt dat de uitspraken van het hof wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk geven van miskenning van hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, nr. 09/03075 (BNB 2011/206).  De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Het beroep van X is gegrond. Verwijzingshof 's-Gravenhage moet beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1990 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de kosten die X in verband met de behandeling van het beroep in cassatie heeft moeten maken.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

1

Gerelateerde artikelen