In het kader van het Rekeningenproject zijn aan X navorderingsaanslagen vb met boeten van 100% opgelegd. De boeten zijn opgelegd op grond van artikel 67e AWR. X komt in beroep. In geschil is of het aan opzet of grove schuld van X is te wijten dat er over het tegoed op de KB-Luxrekeningen geen of te weinig vermogensbelasting is geheven. Volgens Hof Amsterdam heeft de inspecteur voldoende bewezen dat het aan opzet van X is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven over de jaren 1994 tot en met 1996. De in de navorderingsaanslagen vb 1994 tot en met vb 1996 begrepen verhogingen worden wél verminderd tot 80%. Dit omdat de schatting tot stand is gekomen aan de hand van gegevens van derden en dat bij de schatting een grote onzekerheidsmarge in aanmerking is genomen. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn worden de boeten over die jaren uiteindelijk vastgesteld op 64% van de nagevorderde belasting. De verhogingen begrepen in de navorderingsaanslagen vb over de jaren 1991, 1993, 1997, 1998, 1999 en 2000 worden vernietigd. Over de jaren 1991 en 1993 kan het bewijs dat te weinig belasting is geheven, als element van het beboetbare feit, niet worden ontleend aan een bewijsvermoeden. De inspecteur slaagt er niet in op een andere wijze bewijs te leveren. Voor de jaren 1997 en volgende staat niet vast dat het vermogen in die jaren hoger was dan de belastingvrije som. Dit gelet op de aankoop van een eigen woning in het jaar 1996 en het huwelijk van X in het jaar 1997. Het beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 18 november