De Hoge Raad oordeelt dat X recht heeft op een bezwaarkostenvergoeding, ondanks het feit dat hij niet heeft gereageerd op de aankondiging van de later in bezwaar vernietigde naheffingsaanslag BPM.
Belanghebbende, X, doet aangifte BPM voor de registratie van een BMW X6. Uit gegevens van de RDW blijkt dat deze auto een hogere uitstoot heeft dan door X is aangegeven. De inspecteur kondigt zijn voornemen tot naheffing van BPM aan. Als X geen gebruik maakt van de mogelijkheid om binnen drie weken de lagere uitstoot te onderbouwen, legt de inspecteur deze naheffingsaanslag op. Nadat X in de bezwaarfase een certificaat van overeenstemming heeft overgelegd waaruit de lagere uitstoot wel blijkt, besluit de inspecteur de naheffingsaanslag te vernietigen. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt, in navolging van de rechtbank, dat X geen recht heeft op een vergoeding van de bezwaarkosten. Het hof concludeert dat de inspecteur geen onrechtmatigheid kan worden verweten, nu de inspecteur X in kennis heeft gesteld van zijn voornemen een naheffingsaanslag op te leggen en hem in de gelegenheid heeft gesteld zijn reactie daarop te geven.
De Hoge Raad oordeelt dat X recht heeft op een bezwaarkostenvergoeding, ondanks het feit dat hij niet heeft gereageerd op de aankondiging van de later in bezwaar vernietigde naheffingsaanslag BPM. De Hoge Raad stelt voorop dat X BPM-aangifte heeft gedaan van de juiste CO2-uitstoot. De naheffingsaanslag was fout als gevolg van onjuiste informatie die de inspecteur had verkregen van de RDW. Het opleggen van de naheffingsaanslag is het gevolg geweest van een aan de RDW te wijten onjuiste registratie, die voor risico komt van de inspecteur. Dat X niet heeft gereageerd op de aankondiging van de naheffingsaanslag is, mede gelet op de wetsgeschiedenis van art. 7:15 lid 2 Awb, niet relevant (zie Kamerstukken II 2000/01, 27 024, nr. 14, blz. 1-2).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15-2