Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het werkelijk rendement significant lager is dan het forfaitaire rendement, waardoor ook als enige marge in acht zou moeten worden genomen sprake is van een schending.

In haar aangifte IB/PVV 2019 geeft X een grondslag sparen en beleggen aan van € 451.888 die volledig bestaat uit bank- en spaarrekeningen. Op basis van de Wet rechtsherstel box 3 is het forfaitaire rendement door de inspecteur bepaald op € 302. In beroep is in geschil of de box 3-heffing niet te hoog is.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het werkelijk rendement van € 177 significant lager is dan het forfaitaire rendement van € 302. Ook als enige marge in acht zou moeten worden genomen is sprake van een schending van art. 1 EP bij EVRM en art. 14 EVRM. X wordt nader rechtsherstel geboden door het werkelijk behaalde rendement in de belastingheffing te betrekken. Ook heeft X recht op een vergoeding van wettelijke rente over de periode tussen de datum van betaling van de in strijd met het EVRM geheven box 3-belasting en de datum van terugbetaling daarvan. De beroepen zijn gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 5.1

Algemene wet bestuursrecht 8:73

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 23 april

Informatiesoort: VN Vandaag

Dossiers: Box 3

878

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen