X bv produceert gietwerkonderdelen voor de zware industrie. X bv heeft twee vestigingen waar zij electriciteit afneemt. In verband met de geclaimde teruggaaf van energiebelasting over 2006 is in geschil of de vrijstellingen van art. 36k, derde lid en art. 36q Wbm bij samenloop naast elkaar kunnen worden toegepast. De eerste vrijstelling wordt verleend voor elektriciteit die wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés. De tweede vrijstelling geldt als de zakelijk verbruikte elektriciteit op jaarbasis meer is dan 10.00.000 kWh. Rechtbank Breda oordeelt dat slechts het verbruik per vestiging onder de 10.000.000 kWh, dat niet op metallurgische processen ziet, in de energiebelasting kan worden betrokken. Aangezien het energieverbruik in beide vestigingen hoger is dan 10.000.000 kWh, dient alleen te worden bepaald welk deel van de eerste geleverde 10.000.000 kWh, vrijgesteld is ingevolge artikel 36k, derde lid, van de Wbm. De minister van Financiën gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Van Hilten is van mening dat de rechtbank is uitgegaan van een juist rechtsoordeel, maar dat er mogelijk toch een formele adder onder het gras zit. In casu is namelijk een teruggaafverzoek gedaan over 2006, terwijl het tijdvak waarover het verzoek om de teruggaaf wordt gedaan in beginsel een kalenderkwartaal is. In dat geval zou het op 29 maart 2007 ingediende verzoek voor de eerste drie kwartalen van 2006 te laat zijn geweest. De inspecteur kan weliswaar een ander aangiftetijdvak vaststellen, maar het is niet duidelijk of dit hier het geval is. De A-G concludeert tot ambtshalve verwijzing voor feitenonderzoek.