A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. In 2005 en 2006 neemt A diverse bedragen in contanten op van X bv. Verder verstrekt X bv een lening aan F. F is een werknemer van E nv, een cliënt van X bv. In haar VPB-aangifte 2006 brengt X bv € 727.750 aan oninbare vorderingen op haar winst in aftrek. X bv stelt daarbij dat zij bedragen aan F heeft verstrekt en dat F deze niet terug kan betalen. De inspecteur accepteert de afwaardering niet. In hoger beroep stelt X bv dat er sprake is van bedrijfskosten, omdat de bedragen als steekpenningen aan F zijn betaald.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK II, 20 mei 2014, 13/00708, V-N 2014/40.26.26) oordeelt dat er geen sprake is van bedrijfskosten. Volgens het hof maakt X bv namelijk niet aannemelijk dat A met de kasopnamen bedrijfskosten heeft voldaan. Ten aanzien van de aan F verstrekte lening overweegt het hof dat X bv niet aannemelijk maakt dat op 31 december 2006 te verwachten viel dat de vordering op F niet volledig zou kunnen worden geïnd. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8