Belanghebbende, X, exploiteerde in de jaren 2007, 2008 en 2010 een agrarisch loonbedrijf en stelde aan diverse werknemers auto's ter beschikking voor de uitoefening van hun werkzaamheden. Naar aanleiding van een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat X ten onrechte de inhouding van loonheffing achterwege heeft gelaten voor het privégebruik daarvan. Ook zou X over deze jaren bovenmatige onbelaste reiskostenvergoedingen aan zijn werknemers hebben verstrekt. Naar aanleiding van deze bevindingen worden de in geschil zijnde naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd met vergrijpboeten. X komt in beroep. Volgens Rechtbank Den Haag stelt artikel 13bis, vijfde lid onder a, Wet LB méér eisen dan de enkele schriftelijke vastlegging van een verbod, zoals het houden van toezicht op het verbod en het opleggen van een passende sanctie bij overtreding daarvan. X heeft van het toezicht op het verbod en de handhaving ervan geen bewijs geleverd. De rechtbank handhaaft ook de correcties voor de bovenmatige reiskostenvergoedingen. De boeten worden verminderd tot op 10% overeenkomstig het door de inspecteur op de zitting ingenomen standpunt. In die zin zijn de beroepen gegrond. X komt in hoger beroep.
Volgens Hof Den Haag heeft X de, doorgaans aan het einde van het jaar via de kas, uitbetaalde reiskostenvergoedingen niet onderbouwd. X heeft niet overtuigend aangetoond dat deze vergoedingen zijn betaald om in het woonwerk verkeer gemaakte reiskosten te vergoeden. De berekening van de hoogte van de bovenmatigheid van de reiskosten wordt door het hof gevolgd. Verder is het hof van mening dat X niet heeft aangetoond dat de auto's niet meer dan 500 kilometer op kalenderjaarbasis voor privédoeleinden zijn gebruikt. De loonheffing over deze correctie is ook terecht nageheven. De door de rechtbank verminderde boetes worden gehandhaafd. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 13bis
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Wet op de loonbelasting 1964 10
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f