Hof Amsterdam bevestigt het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van strijd met doel en strekking van de Wet LB 1964. De pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen is niet in strijd met doel en strekking van art. 32bb Wet LB 1964.
C is de CFO van belanghebbende, X nv. C participeert in het Long Term Incentive Plan van X nv. Het Plan voorziet in de, voorwaardelijke, toekenning van gratis aandelen. C neemt in 2013 ontslag, en geniet in dat jaar ruim €1 mln uit aandelenrechten uit 2010, die in 2013 onvoorwaardelijk zijn geworden. In verband met het vertrek van C doet X nv aangifte loonheffingen pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen. X nv is van mening dat de pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoedingen in strijd is met doel en strekking van art. 32bb Wet LB 1964 en diverse andere bepalingen. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er geen sprake is van strijd met doel en strekking van art. 32bb Wet LB 1964. Daarbij is volgens de rechtbank niet van belang dat C vrijwillig is vertrokken bij X nv. De wetgever heeft namelijk gekozen voor een kwantitatieve, generieke benadering die aansluit bij het in het jaar van vertrek en het daaraan voorafgaande jaar genoten fiscale loon.
Hof Amsterdam bevestigt het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van strijd met doel en strekking van art. 32bb Wet LB 1964. Daarbij is volgens het hof niet van belang dat X nv het vertrek van C niet heeft veroorzaakt en dat de heffing veroorzaakt zou worden door een looncomponent dat geen verband houdt met het einde van de dienstbetrekking. Ook is niet van belang dat X nv geen rekening heeft kunnen houden met de tariefverhoging van 150%, noch met de cumulatie met de crisisheffing. Deze omstandigheden spelen namelijk geen rol in de beoordeling. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bb