Belanghebbende, X bv, exploiteert een saunaclub met erotisch entertainment. Bij binnenkomst betalen de mannelijke bezoekers € 50 entree en de vrouwelijke bezoekers (prostituees) € 15. Deze dames kunnen zich na het betalen van de entreeprijs vrijelijk door de sauna bewegen. Gedurende de openingstijden bieden de dames tegen vergoeding seksuele diensten aan de mannelijke bezoekers aan. Zij kunnen naar eigen inzicht klanten weigeren. De inspecteur is van mening dat de dames in dienstbetrekking werkzaam zijn bij X bv en legt btw- en LB-naheffingsaanslagen aan X bv op. In geschil is de btw-naheffingsaanslag van € 177.231 over de periode 1 maart 2006 tot en met 31 december 2006. Rechtbank Breda oordeelt dat het aannemelijk is dat er alleen sprake is van een rechtsbetrekking tussen de klant en de dame die de seksuele dienst verricht. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag. Verder kent de rechtbank nog aan belanghebbende een vergoeding van de werkelijke proceskosten toe. Volgens de rechtbank is het standpunt van de inspecteur na het verschijnen van de arresten van de Hoge Raad van 6 januari 2012 (nr. 10/05458) en 13 januari 2012 (nr. 10/04661) namelijk niet langer houdbaar. De rechtbank stelt de vergoeding voor de drie btw-procedures vast op € 12.674. In hoger beroep staat uiteindelijk alleen de proceskostenvergoeding nog ter discussie.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 7 maart 2013, 12/00255, V-N Vandaag 2013/694) oordeelt dat de januari-arresten alleen de reeds bestaande jurisprudentie hebben bevestigd. Volgens het hof heeft X bv dan ook geen recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten. Het hof overweegt hierbij onder andere dat de rechtbank aan de hand van de vaststaande feiten heeft geoordeeld dat er een rechtsbetrekking tussen de prostituee en de klant bestond en dat de rechtbank niet is toegekomen aan toepassing van de normen zoals neergelegd in het CPP-arrest van het HvJ EU. De inspecteur mocht volgens het hof dan ook het standpunt innemen dat er sprake was van een dienstbetrekking tussen X bv en de dames. Het hof kent vervolgens een forfaitaire proceskostenvergoeding toe aan X bv. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Wet op de omzetbelasting 1968 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 24 januari