X is eigenaar en gebruiker van een kavel met een zogenaamde werkeenheid die deel uitmaakt van een complex van 11 woon-/werkeenheden (gesplitst in: 9 woonwerkeenheden, 2 werkeenheden, 9 garages en 36 parkeerplaatsen). Het object heeft een kaveloppervlakte van circa 420 m², een werkeenheid met een oppervlakte van ongeveer 128 m² en circa 36 m² extra grond. Het gebruiksdoel van het object is: bedrijfs- en parkeerdoeleinden. X heeft de kavel eind 1999 gekocht voor f 146.287,50 (€ 66.382,37) inclusief btw en heeft voor de werkeenheid in 2000 een aanneemsom van f 109.862,50 (€ 49.853,43) betaald. De gemeente verdedigt in hoger beroep een WOZ-waarde 2007 voor het object van € 83.000. Ter onderbouwing overlegt de heffingsambtenaar één vergelijkingsobject, zijnde ook een object met gebruiksdoel bedrijfs- en parkeerdoeleinden.
Hof Den Haag (MK I, 20 februari 2013, BK-10/00740, V-N Vandaag 2013/1681) oordeelt dat de gemeente aannemelijk heeft gemaakt dat WOZ-waarde van de kavel met werkeenheid niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Rekening houdend met een jaarhuur van € 14.400 voor het goed vergelijkbare vergelijkingsobject en een kapitalisatiefactor van 10 (die niet ter discussie staat) is de WOZ-waarde van € 83.000 niet te hoog. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 24 januari