Rechtbank Zeeland-West Brabant oordeelt dat de borgstelling onzakelijk is, de kosten ervan niet-aftrekbaar zijn en slechts betalingen op grond van de borgstelling de verkrijgingsprijs kunnen verhogen.

Belanghebbende (X) heeft via een management buy-out in 2009 via een nieuw opgerichte BV (Y) de aandelen in zijn voormalige werkgever (DEE)) overgenomen en zich in privé borg gesteld voor de verstrekte kredietfaciliteit aan DEE. De financiële situatie van DEE is nijpend. In 2010 verkoopt Y 49% van de aandelen DEE aan derden. In 2012 wordt DEE failliet verklaard. Bij gebrek aan baten wordt dit faillissement opgeheven. In 2014 spreekt de Rabobank X aan als borg. Hij betaalt de bank vervolgens tot 2018 een bedrag van € 16.000.

De rechtbank oordeelt dat de borgstelling van X zich in diens privésfeer bevindt. Geen onafhankelijke derde zou dit hebben gedaan tegen een niet-winstafhankelijke vergoeding. De borgstelling was namelijk onbeperkt in de tijd. De resultaten van DEE waren negatief, de omzet nam af, er was geen borgstellingsovereenkomst. Verder kunnen slechts betalingen op basis van de verleende borgstelling de verkrijgingsprijs verhogen. Daarvan was in 2012 nog geen sprake.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 12 juli

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen