Rechtbank Den Haag oordeelt dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel bij het opleggen van een naheffingsaanslag bij een franchisenemer.

X is franchisenemer van een vestiging van BV 1. Voor de afwikkeling van de franchisesamenwerking sluit X een koopovereenkomst en vaststellingsovereenkomst met BV 1. De vorderingen van BV 1 op X zijn tot het vermogen van BV 2 gaan behoren. BV 2 reikt uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst een creditnota met omzetbelasting uit aan X. X neemt deze omzetbelasting niet op in de aangifte omzetbelasting over januari 2015. De inspecteur legt een naheffingsaanslag op. X beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat bij een andere franchisenemer uit coulance geen aanslag is opgelegd. X gaat in beroep.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte oplegt. Uit ECLI:NL:HR:2004:AL8260 blijkt dat, anders dan bij de meerderheidsregel, voor het oogmerk van begunstiging slechts één ander concreet geval kan worden aangedragen. De inspecteur had het oogmerk de andere franchisenemer te begunstigen. X en de andere franchisenemer zijn gelijke gevallen en dienen derhalve gelijk te worden behandeld. Het beroep is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 12 juli

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen