Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur het gebruikelijk loon van A correct heeft vastgesteld. X bv maakt niet aannemelijk dat iemand anders dan Q de meest vergelijkbare dienstbetrekking heeft.

A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. X bv houdt 48% van de aandelen in B bv. B bv houdt de aandelen in diverse vennootschappen, één van deze vennootschappen is C bv. A geniet een loon van € 122.486, terwijl X bv in 2018 een managementvergoeding van € 260.000 heeft gefactureeerd voor de door A verrichte werkzaamheden. Daarnaast ontvangt X bv nog een dividend van € 250.000 van B bv. De inspecteur legt een LB-(naheffings)aanslag 2018 op aan X bv. Daarbij wordt het loon van A gecorrigeerd naar het loon van de meest verdienende werknemer Q, werknemer van C bv, van € 215.239. X bv is het hier niet mee eens en stelt daarbij dat het loon van twee directeuren van twee vergelijkbare concernvennootschappen slechts € 120.000 bedraagt.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur het gebruikelijk loon van A correct heeft vastgesteld. X bv maakt niet aannemelijk dat iemand anders dan Q (de meest verdienende werknemer) de meest vergelijkbare dienstbetrekking heeft en dat 75% van het loon van de meest vergelijkbare werknemer tot een lager loonbedrag leidt dan het loon van Q. Daarbij merkt de rechtbank onder andere op dat de salarissen van € 120.000 niet voldoende zijn onderbouwd en ook niet in hoeverre daadwerkelijk sprake is van een vergelijkbare dienstbetrekking. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de loonbelasting 1964 12a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 10 november

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen