Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is er niet sprake van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting tussen een onderwijsinstelling en een met haar gelieerde bv. Dit omdat niet voldaan is aan het vereiste van economische verwevenheid.

X biedt primair onderwijs aan. Daarnaast detacheert zij onderwijzend personeel. Voor deze laatste activiteiten is X aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting. X richt A bv op. A bv heeft (tijdelijk) onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel in dienst. Zij stelt dit personeel (tijdelijk) tegen vergoeding ter beschikking aan X en aan andere onderwijsinstellingen die zijn aangesloten bij X. Tot 1 juni 2014 hield X 70% van de aandelen in A bv. Daarna heeft X 72% van de aandelen. In het jaar 2013 heeft A bv 27,2% van haar opbrengsten behaald uit het ter beschikking stellen van personeel aan X. De overige opbrengsten zijn behaald met het ter beschikking stellen van personeel aan de andere bij X aangesloten onderwijsinstellingen. In hoger beroep is in geschil of tussen belanghebbenden, X en A bv, sprake is van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is niet sprake van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting omdat niet sprake is van economische verwevenheid. Dit omdat niet is voldaan aan het ‘hoofdzaakcriterium' uit het arrest van de Hoge Raad van 22 februari 1989, nr. 25068, BNB 1989/112. De activiteiten van X en A bv strekken niet in hoofdzaak tot verwezenlijking van een zelfde economisch doel in die zin dat zij een gemeenschappelijke klantenkring bedienen. Ook worden de activiteiten van het ene lichaam niet in hoofdzaak ten behoeve van het andere lichaam uitgeoefend. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 7 lid 4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 14 maart

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen