Belanghebbende, Stichting X, maakt deel uit van een christelijke geloofsgemeenschap en werft geld voor die geloofsgemeenschap. De activiteiten van X bestaan vooral uit laaggeschoolde werk waaronder winkelinrichting en schoonmaakwerk. De opdrachtgevers betalen X voor het werk op basis van een vooraf bepaalde totaalprijs of op basis van het aantal werkelijk gewerkte uren tegen een vooraf overeengekomen uurtarief. Het werk wordt feitelijk gedaan door vrijwilligers uit de geloofsgemeenschap. Zij ontvangen een vrijwilligerspas met een verklaring dat zij afstand doen van aanspraak op loon. De inspecteur is van mening dat er sprake is een dienstbetrekking en legt X een naheffingsaanslag LB op, die X voor de rechtbank tevergeefs bestrijdt.
Hof Arnhem oordeelt anders. Het hof oordeelt dat tussen X en de werkers niet is overeengekomen dat X enige vergoeding voor de arbeid aan hen is verschuldigd en dat X daadwerkelijk ook nooit een vergoeding betaalt. Dat de werkers arbeid met een economische waarde verrichten en dat een derde voor die arbeid ook daadwerkelijk aan X betaalt, betekent niet dat X zich tegenover de werkers heeft verplicht een vergoeding voor die arbeid te betalen, aldus het hof. Niet van belang is dat de werkers zich bewust zijn van de waarde van hun arbeid, maar toch geen beloning bedingen omdat zij X willen bevoordelen. De werkers zien af van een aanspraak op loon en niet, zoals de inspecteur het kennelijk ziet, van loon waarop zij aanspraak kunnen maken. Nu geen loon is overeengekomen, is er geen sprake van een dienstbetrekking. Het hof vernietigt de naheffingsaanslag en verklaart het beroep van X gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 2