Belanghebbende, X, drijft een onderneming vanuit een woning waarin hij samen met zijn partner woont. Het eigendom van de woning berust volledig bij de partner met wie X geen gemeenschap van goederen heeft. X verricht zijn ondernemingswerkzaamheden vanuit een werkkamer in de woning. Hij brengt in zijn aangifte IB/PVV een bedrag van € 7.555 aan huisvestingskosten in aftrek. In geschil is of de inspecteur de aftrek van deze kosten terecht heeft geweigerd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X geen huisvestigingskosten ten laste van zijn winst kan brengen nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt als bedoeld in art. 3.16 Wet IB 2001. Het hof acht zich, gelet op art. 11 Wet algemene bepalingen, niet bevoegd om zich uit te laten over de stelling van X dat art. 3.16 Wet IB 2001 hem ongunstiger behandelt dan ondernemers met werkruimte elders. Van strijd met het vrije verkeer van goederen en diensten als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de EU kan geen sprake zijn omdat zich hier niet een situatie voordoet waarop dit verdrag van toepassing is. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.16-1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 9 april