Belanghebbende, de heer X, is enig erfgenaam van zijn moeder die eind 2013 is overleden. X en zijn moeder woonden tot haar overlijden - ook officieel - samen. X heeft over 2013 een mantelzorgcompliment van zijn moeder gekregen. In december 2013 is aan de moeder een indicatie voor extramurale zorg toegekend. In geschil is of voor de erfbelasting terecht slechts de kindvrijstelling van € 19.535 is toegepast (standpunt inspecteur) of dat X recht heeft op de veel ruimere partnervrijstelling (standpunt X). Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Den Haag (MK I, 20 april 2016, BK-15/00812, V-N 2016/34.1.3) oordeelt dat X geen recht heeft op de partnervrijstelling omdat hij als bloedverwant niet beschikt over een mantelzorgcompliment in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden. De eis dat het compliment moet zijn toegekend in 2012 houdt kennelijk verband met de wens van de wetgever dat sprake is geweest van langdurige mantelzorg. X beroept zich vergeefs op het Besluit van 28 mei 2013, nr. BLKB2013/909M, V-N 2013/28.20. Dat besluit ziet namelijk alleen op toepassing van de partnervrijstelling ten aanzien van mantelzorgers bij overlijden in 2010 of 2011. Voor die jaren was voldoende dat de overledene een indicatie voor extramurale hulp had. De reden voor deze uitzondering was gelegen in het feit dat de nieuwe wetgeving toen nog vrij onbekend was. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Vrijstellingen schenk- en erfbelasting.
Wetsartikelen: