X stelt beroep in bij Rechtbank Haarlem tegen een beslissing van de inspecteur over een dwangsom. De rechtbank verklaart zijn beroep gegrond maar ziet geen grond voor een proceskostenvergoeding. Omdat hij recht meent te hebben op een integrale proceskostenvergoeding, doet X verzet tegen de rechtbankuitspraak. De rechtbank verklaart het verzet gegrond en veroordeelt de inspecteur in de kosten van het verzet tot een bedrag van € 218. Tegen deze beslissing stelt de staatssecretaris cassatieberoep in.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank in verzet ten onrechte een proceskostenvergoeding heeft toegekend voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. X heeft zich namelijk niet laten bijstaan door een derde en heeft alle proceshandelingen zelf verricht. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen aangezien de stukken van het geding geen aanwijzing bevatten dat X in de verzetprocedure kosten heeft gemaakt die kunnen worden gerangschikt onder één van de in art. 1 van het Besluit genoemde categorieën. Daarbij verdient opmerking dat geen vergoeding voor verletkosten op de voet van letter d van voormeld artikel 1 kan worden toegekend voor het tijdverzuim door het opstellen van processtukken of het lezen van stukken (vgl. HR 21 maart 2001, nr. 35.988, BNB 2001/235).