X neemt in 2016 de boedel van drie failliete vennootschappen over, waarbij op grond van artikel 37d Wet OB 1968 geen BTW in rekening wordt gebracht. Na verkoop van de voorraden ontvangt X voorschotten van de curatoren. X neemt de omzet niet in haar aangiften omzetbelasting op. In 2018 kondigt de Belastingdienst een boekenonderzoek aan. In het tweede kwartaal van 2018 neemt X een deel van de omzet uit 2016 op in de BTW-aangifte. Daarbij past X ten onrechte de margeregeling toe. De Belastingdienst legt een naheffingsaanslag op over het jaar 2016 met een boete van aanvankelijk € 100.000 wegens grove schuld. Na beroep bij de rechtbank bedraagt de boete nog € 64.093.
Hof Arnhem-Leeuwarden vernietigt de boete omdat de inspecteur niet heeft aangetoond dat in 2016 sprake is van grove schuld. De grove schuld dient beoordeeld te worden naar het tijdstip waarop de belasting dient te worden voldaan. Dit is niet zoals de Belastingdienst bepleit in 2018, maar in 2016. De aangedragen feiten en omstandigheden ter onderbouwing van het grofschuldig handelen van X zien op het onterecht toepassen van de margeregeling in 2018. Hiermee toont de Belastingdienst niet aan dat er in 2016 sprake is van grove schuld. Het hoger beroep is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67f
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 15 februari