X is woonachtig in België en buitenlands belastingplichtig in Nederland. Sinds 1 september 2004 ontvangt hij maandelijks pensioen van de Nederlandse Stichting Pensioenfonds van de ABN AMRO Bank. De opbouw van het pensioen heeft fiscaal gefacilieerd plaatsgevonden in Nederland; de omkeerregeling is van toepassing op het pensioen. In de loop van 2004 heeft in België een forfaitaire afrekening plaatsgevonden over het pensioenkapitaal. Vanaf 1 september 2004 tot 1 september 2017 heeft de inspecteur X telkens (per tijdvak) vrijstelling verleend voor de inhoud van loonheffing op de pensioenuitkering. Per 1 september 2017 beëindigt de Belastingdienst de vrijstelling en vanaf die datum wordt loonheffing ingehouden op de uitkering.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat Nederland het heffingsrecht heeft over de pensioenuitkeringen van de in België woonachtige X. Op basis van de nationale wetgeving kan Nederland heffen over het pensioen en op basis van art. 18 van het belastingverdrag tussen Nederland en België mag Nederland ook heffen. Voor wat dat laatste betreft is van belang dat de opbouw van het pensioen in Nederland fiscaal is gefacilieerd, dat het totale brutobedrag van de pensioenuitkeringen meer bedraagt dan € 25.000, dat de uitkeringen in België niet tegen het algemeen belastingtarief is belast en dat het brutobedrag voor minder dan 90% in de belastingheffing in België is betrokken. Het beroep van X op het vertrouwensbeginsel faalt.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.2
Wet op de loonbelasting 1964 10
Wet op de loonbelasting 1964 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 28 januari