De Hoge Raad beslist dat de inspecteur de navorderingsaanslagen met voldoende voortvarendheid heeft opgelegd.

De inspecteur heeft aan X navorderingsaanslagen ib/pvv en vb opgelegd terzake van verzwegen buitenlandse banktegoeden. De bijbehorende verhogingen zijn vastgesteld op 100%. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd in het kader van het project Bank Zonder Naam. Zowel de staatssecretaris als X komen in cassatie. De Hoge Raad overweegt dat de rechtbank de boeten van 100% passend en geboden heeft geacht, en de boeten heeft verminderd met 15% (ib/pvv 1995, vb 1996 en ib/pvv 2002) respectievelijk 5% (ib/pvv 2003 tot en met 2005) vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Nu het hof in het dictum van zijn uitspraak de uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd, is deze vermindering ten onrechte niet door het hof in het dictum van zijn uitspraak tot uitdrukking gebracht. Het gelijk in deze is aan X. Vervolgens beslist de Hoge Raad dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de inspecteur bij het voorbereiden en opleggen van de navorderingsaanslagen niet de vereiste voortvarendheid heeft betracht. De 'hercheck' die is uitgevoerd met als doel om voldoende zekerheid te verkrijgen aangaande de identificatie van een belastingplichtige, en die tot een vertraging van enkele maanden leidde, werd gedaan uit een oogpunt van zorgvuldigheid. Deze vertraging is niet als onredelijk aan te merken. Nadat de uitkomsten van de 'hercheck' in de zomer van 2008 bekend waren geworden heeft de inspecteur in november 2008 aangekondigd dat de navorderingsaanslagen zouden worden opgelegd, en dit is in december 2008 gebeurd. Dit is voldoende voortvarend, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad doet de zaak zelf af. De navorderingsaanslagen worden gehandhaafd. De boeten worden verminderd.  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

3