Belanghebbende, X, is eigenaar van een woning, samen met haar echtgenoot met wie ze in gemeenschap van goederen is getrouwd. De gemeente Leidschendam-Voorburg legt de WOZ-beschikking 2012 op aan de echtgenoot. Als de echtgenoot te laat bezwaar maakt tegen deze WOZ-beschikking, besluit X op haar naam een nieuwe WOZ-beschikking bij de gemeente aan te vragen. De gemeente geeft gevolg aan dit verzoek, maar verklaart het bezwaar tegen deze beschikking niet-ontvankelijk, omdat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om een extra mogelijkheid te creëren om tegen de WOZ-waarde in bezwaar te gaan. De gemeente stelt ten onrechte een WOZ-beschikking aan X te hebben afgegeven.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat X, nadat haar echtgenoot de bezwaartermijn heeft laten verstrijken, het recht heeft om een nieuwe WOZ-beschikking bij de gemeente op te vragen waartegen zij vervolgens zelf bezwaar kan indienen. Onder verwijzing naar hetgeen hierover in de MvT is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat aan X niet de mogelijkheid onthouden kan worden om op grond van art. 28 Wet WOZ een op haar eigen naam gestelde voor bezwaar vatbare beschikking te vragen. De gemeente heeft het bezwaar van X derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. De rechtbank acht voor de proceskostenvergoeding in de beroepsfase een wegingsfactor van 0,5 is redelijk
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 28
Wet waardering onroerende zaken 24
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 13 mei