De heffingsambtenaar van de gemeente Hoorn legt aan X bv over het jaar 2009 een aanslag reclamebelasting op. De gemeente heeft zich krachtens een convenant verplicht om de opbrengst van de reclamebelasting (na aftrek van enkele posten) door te sluizen naar de Hoornse Ondernemers Federatie. De reclamebelasting wordt in de gehele gemeente geheven, maar kent een verhoogd tarief voor het centrumgebied en een bedrijventerrein. In eerste aanleg oordeelt Rechtbank Alkmaar dat de gemeente Hoorn zich met de reclamebelasting schuldig maakt aan détournement de pouvoir. De rechtbank verklaart de verordening onverbindend.
Hof Amsterdam (MK I, 24 november 2011, P10/00933) oordeelt dat de verordening reclamebelasting van de gemeente Hoorn, met daarin een verhoogd tarief voor het centrumgebied, verbindend is. Mits de gemeente hiervoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft, mag zij in delen van de gemeente een hoger tarief hanteren. De heffingsambtenaar heeft uitgelegd dat de meeropbrengsten door het hogere tarief ten goede komen aan de ondernemers in het centrum en het bedrijventerrein. Dat de gemeente de opbrengst ter beschikking stelt aan een lokale ondernemersorganisatie, heeft geen gevolgen voor de verbindendheid van de verordening. Het hof is het niet eens met de rechtbank dat de gemeente een verkapte baatbelasting heft zonder de waarborgen die een baatbelasting kent. Het hof overweegt dat deze reclamebelasting een andere heffing is dan de baatbelasting en ook is gebaseerd op een andere bepaling uit de Gemeentewet. Ook de invoering van de Experimentenwet BIZ betekent niet dat gemeenten niet langer reclamebelasting als deze mogen heffen. Het hof verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 18 januari