Belanghebbende, X bv, komt in beroep tegen de Woz-beschikking waarin de waarde van haar winkelpand per 1 januari 2007 is vastgesteld op € 1.371.000. Volgens X bv bedraagt deze waarde € 1.083.015. Het beroep wordt ongegrond verklaard. X bv komt in hoger beroep.
Hof Amsterdam (MK I, 25 augustus 2011, P09/00756) verwerpt het standpunt van X bv dat moet worden uitgegaan van de feitelijke huurprijs van de onroerende zaak. Bij toepassing van de huurwaardekapitalisatiemethode moet de huurwaarde worden bepaald op het bedrag dat bij verhuur op de waardepeildatum zou kunnen worden verkregen. Het huurcontract is in 1988 tot stand gekomen en sindsdien alleen geïndexeerd. De huurprijs is verder niet aangepast aan de marktontwikkelingen en vertegenwoordigt niet de markthuurprijs op de waardepeildatum, aldus het hof. Daarom is in dit geval de feitelijke huurprijs van de onroerende zaak niet geschikt om de waarde van de onroerende zaak op die datum te bepalen. Volgens het hof zijn zowel de gehanteerde huurwaarde als de kapitalisatiefactor en de waarde van de voormalige bovenwoning niet te hoog. Voor dat geval dient de waarde van de onroerende zaak, gelet op de onverbindendheid van art. 26a Wet Woz, te worden verminderd tot € 1.363.000. Het hoger beroep is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 26a
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 18 januari