Belanghebbende, X, is een stichting die gebruiker is van een centrum voor ouderenhuisvestiging. Het gebouw bestaat uit een gedeelte voor bewoners met psychogeriatrische aandoeningen en een gedeelte voor bewoners met somatische aandoeningen. In geschil is of deze onroerende zaak delen bevat die vallen onder de zogeheten woondelenvrijstelling van art. 220e Gemeentewet. De Hoge Raad oordeelt dat Hof 's-Gravenhage te streng was bij de beoordeling of de gangen van de onroerende zaak van X delen in de woondelenvrijstelling. Het hof heeft beoordeeld of de gangen volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Voor de toepassing van de woondelenvrijstelling van art. 220e Gemeentewet gaat het er echter om of gedeelten van een onroerende zaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak – en dus niet: volledig – dienstbaar zijn aan woondoeleinden (vlg. HR 15 november 2013, nr. 11/05565, V-N 2013/59.25). De eerst in cassatie ingenomen stelling van X dat het hof ten onrechte niet heeft getoetst of de gehele onroerende zaak op grond van art. 220a Gemeentewet als woning moet worden aangemerkt, kan niet tot cassatie leiden. Die stelling vergt namelijk een feitenonderzoek waarvoor in cassatie geen ruimte is. Het laatste middel van X betoogt terecht dat het hof bij zijn berekening niet is uitgegaan van de heffingsmaatstaf zoals deze bij de uitspraak op bezwaar was verminderd. De Hoge Raad verwerpt - onder verwijzing naar het hiervoor geciteerde arrest van 15 november 2013 - het middel van de gemeente dat erop neerkomt dat de patiëntenkamers en gemeenschappelijke ruimten in een verpleegafdeling als onderhavige niet in de woondelenvrijstelling delen. De Hoge Raad verklaart het incidentele cassatieberoep van X gegrond en verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 23 december