Rechtbank Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op een dwangsom. Volgens de rechtbank konden de brieven van de gemachtigde van X niet worden beschouwd als formele ingebrekestellingen.

Belanghebbende, X, verkrijgt op 31 mei 2011 een woning. Hij is hiervoor 6% aan overdrachtsbelasting verschuldigd. X stelt echter dat hij ook recht heeft op het tarief van 2%, dat geldt voor een verkrijging op of na 15 juni 2011. Hij schakelt daarbij A in. A voert namens vele cliënten een procedure. A verzoekt om toekenning van een dwangsom.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op een dwangsom. De rechtbank overweegt daarbij dat er tussen A en de inspecteur veelvuldig overleg is geweest en dat uit de gevoerde correspondentie blijkt dat partijen een gecoördineerde afhandeling van de bezwaren beoogden. Volgens de rechtbank is uit de correspondentie niet af te leiden dat A de inspecteur heeft willen manen binnen een bepaalde termijn alsnog een beslissing op bezwaar te nemen. Ook wijst de rechtbank er op dat lange tijd onduidelijk was voor welke belastingplichtigen A optrad. Verder merkt de rechtbank nog op dat het om een dermate groot aantal bezwaarschriften ging dat van A kon worden verlangd dat zij in de ingebrekestelling zou hebben gespecificeerd waarop deze betrekking had. De brieven van A van 23 november 2011 en/of van 15 december 2011 kunnen volgens de rechtbank niet worden beschouwd als formele ingebrekestellingen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 23 december

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen