De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de prejudiciële vragen. De eerste vraag is namelijk recentelijk al beantwoord en de tweede vraag is misschien niet ter zake dienend.

Belanghebbende, X, werkt in loondienst op een binnenschip waarvoor een Rijnvaartverklaring is afgegeven. Het schip is eigendom van het Nederlandse G bv. In de periode 2011-2013 staat X op de loonlijst van het Luxemburgse J. In zijn IB-aangiften 2011-2013 verzoekt X om PVV-vrijstelling. Door de Luxemburgse bevoegde autoriteiten is een E101-verklaring afgegeven die geldt vanaf 1 januari 2005. In 2016 geeft de SVB een A1-verklaring af voor de periode 2011-2013. Deze wordt na bezwaar van X ingetrokken. In geschil is of X recht heeft op de PVV-vrijstelling. Hof 's-Hertogenbosch besluit om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad (V-N 2018/56.7). Naar aanleiding van de aankondiging van dit besluit, stelt het hof partijen in de gelegenheid om hierop vóór 21 september 2018 te reageren. De inspecteur maakt daar gebruik van met een brief van 19 september 2018, waarbij hij een A1-verklaring van 19 september 2018 overlegt. Het hof geeft vervolgens aan dat het weliswaar is overvallen door de actie van de inspecteur, maar toch de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zal voorleggen. Het hof wil onder andere weten welke consequenties er kleven aan het niet-naleven door Nederland van de procedurevoorschriften in de basisverordening en of Nederland na 1 mei 2010 nog is gebonden aan de E101-verklaring.

De Hoge Raad stelt ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag vast dat deze reeds is beantwoord met het arrest van 5 oktober 2018, nr. 18/01619 (V-N 2018/53.10). De Hoge Raad wijst er daarbij op dat de prejudiciële vragen pas zijn gesteld na afgifte van de A-1 verklaring van 19 september 2018, en derhalve in de kern genomen de vraag behelzen naar de werking van een door de SVB verstrekte A1-verklaring in een belastingrechtelijke procedure. Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag merkt de Hoge Raad op dat het hof niet heeft vastgesteld of de E101-verklaring nog van kracht is. Als deze inderdaad niet meer geldig is, is de tweede prejudiciële vraag niet ter zake dienend. De Hoge Raad ziet af van beantwoording van de prejudiciële vragen.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing

Instantie: Hoge Raad

Editie: 19 november

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen