Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat X bv op het moment van vervreemding van de aandelen wist dan wel behoorde te weten dat de koper of een derde, door het entameren van buiten de normale bedrijfsuitoefening liggende handelingen, de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X bv, is door de ontvanger voor € 250.432 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de VPB-schuld van A bv. X bv was tot 31 juli 2007 enig aandeelhouder van A bv. In maart 2007 had A bv een verhuurde kantoorvilla verkocht. Daarbij was een boekwinst behaald van € 973.227, die in een herinvesteringsreserve is ondergebracht. X bv nam de boekwinst vervolgens in rekening courant bij A bv op. Op 31 juli 2007 verkoopt en levert X bv de aandelen in A bv voor € 869.570 aan L bv. Het overgrote deel van de koopsom is gefinancierd doordat L bv de rekeningcourantschuld van X bv aan A bv heeft overgenomen. Na de aandelenoverdracht verkoopt een aan L bv gelieerde bv een aantal onroerende zaken voor veel te hoge prijzen aan A bv. De onroerende zaken zijn bovendien bezwaard met hypothecaire inschrijvingen en beslagen. In geschil is of X bv terecht door de ontvanger aansprakelijk is gesteld voor de ambtshalve VPB-aanslag over 2007 van de inmiddels failliete A bv. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat onder het begrip 'degene' in art. 40 Invorderingswet 1990 geen rechtspersoon kan worden begrepen. De Hoge Raad oordeelt echter dat de onderhavige aansprakelijkstelling zich mede uitstrekt tot lichamen (zie HR 16 oktober 2015, nr. 14/02700, V-N 2015/53.14). De oordelen van het hof over de aard van de handelingen na de aandelenoverdracht en over het disculpatieberoep van X bv zijn onvoldoende gemotiveerd. Volgt verwijzing voor hernieuwd onderzoek van de zaak in volle omvang. Uit HR 27 juni 2014, nr. 13/03045, V-N 2014/34.25 volgt dat op de aansprakelijkgestelde in volle omvang de bewijslast rust ter zake van feiten die kunnen leiden tot disculpatie.

Hof ’s-Hertogenbosch (MK I, 9 juni 2017, 16/00288, V-N 2017/41.1.3) oordeelt dat X bv op het moment van de vervreemding wist dan wel behoorde te weten dat L bv of een derde door het entameren van buiten de normale bedrijfsuitoefening liggende handelingen, de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken. X bv is namelijk in zee is gegaan met een organisatie die openlijk adverteerde met de handel in herinvesteringsreserve-bv's, waarvan in het bijzonder bij haar directeur, de heer C, gezien diens achtergrond bekend had moeten zijn dat de Belastingdienst deze handel met behulp van art. 12a Wet VPB 1969 actief bestrijdt. Weliswaar is vooraf door X bv via een gerenommeerde adviseur onderzoek naar L bv gedaan, maar dat was meer gericht op het beperken van de eigen risico's en er is ook niet kritisch doorgevraagd. Het vermogen van A bv is door de overdracht van de onroerende zaken verminderd anders dan door de normale bedrijfsvoering. De aankoop van de onroerende zaken kwalificeert namelijk als een onzakelijke transactie. A bv betaalde er € 2.500.000 voor, terwijl de koper er dezelfde dag € 750.000 voor had betaald. De aansprakelijkstelling wordt wel verminderd tot € 238.064, omdat de ontvanger de verschuldigde VPB over de winst van A bv in 2007 te hoog heeft berekend. Er is ten onrechte geen rekening te houden met de - mogelijk onzakelijke - rentelasten van A bv.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Lees ook de thema's Herinvesteringsreserve: onbelaste boekwinst herinvesteren in nieuwe bedrijfsmiddelen en Bestuurdersaanprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 12a lid 1-a

Invorderingswet 1990 40

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 5 oktober

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen