Belanghebbende, X, handelt in ijzer en andere metalen. Uit een boekenonderzoek blijkt dat X levert aan twee afnemers in Duitsland: I GmbH en J GmbH. Ten aanzien van de leveringen aan J GmbH stelt de inspecteur dat ten onrechte het nihil-tarief is gehanteerd. In hoger beroep hebben X en de inspecteur er overeenstemming over bereikt dat het nihil-tarief van toepassing is op de levering van 3.046 ton goederen, omdat deze door transporteur R zijn vervoerd. Ten aanzien van 690 ton goederen bestaat nog onenigheid.
Hof Leeuwarden (MK I, 8 november 2012, 10/00318, V-N Vandaag 2012/2736) oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de 690 ton koper naar Duitsland is vervoerd in het kader van een ICL aan J GmbH. Het hof overweegt daarbij dat met betrekking tot het vervoer geen stukken zijn ingebracht. Het hof vermindert de naheffingsaanslag voor de niet meer in geschil zijnde levering van 3.046 ton goederen, alsmede de daarop betrekking hebbende heffingsrente en boete. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 9