Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbenden niet hebben aangetoond dat de waarde van de onderneming ten tijde van het overlijden lager was dan de door de inspecteur geschatte waarde.

Eind 2005 overlijdt E. Zijn kinderen, X, A en C (belanghebbenden), zijn zijn erfgenamen. Omdat de inspecteur geen aangifte heeft ontvangen, legt hij ambtshalve een aanslag op. Belanghebbenden zijn het niet eens met de door de inspecteur vastgestelde waarde van de onderneming. De – inmiddels ontslagen – executeur testamentair heeft de onderneming namelijk binnen twee weken na het overlijden van E geliquideerd en de bestanddelen van de onderneming voor € 75.000 aan derden verkocht. Volgens belanghebbenden was de onderneming echter € 400.000 waard. Rechtbank Haarlem oordeelt dat niet van belang is dat de onderneming voor een te laag bedrag is verkocht. Van belang is namelijk de waarde van de onderneming ten tijde van het overlijden van E. Nu belanghebbenden zelf stellen dat de onderneming twee weken na het overlijden nog € 400.000 zou hebben bedragen, bepleiten ze een te lage waarde. Verder stelt de rechtbank vast dat belanghebbenden de door hen gestelde hypotheekbedragen niet hebben onderbouwd. Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbenden niet hebben aangetoond dat de waarde van de onderneming ten tijde van het overlijden lager was dan de door de inspecteur geschatte waarde. Dat belanghebbenden niet-ontvankelijk zijn verklaard in de procedure tegen de executeur testamentair doet daar volgens het hof niet aan af. De aanslag blijft in stand.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

1

Gerelateerde artikelen