Hof Amsterdam oordeelt dat, als aan de voorwaarden van de premiekorting wordt voldaan, noch de wettekst, noch doel en strekking van die korting zich ertegen verzetten dat een latere nieuwe dienstbetrekking dient als start voor de premiekortingsperiode.
X BV exploiteert een uitzend- en detacheringsbureau. Bij naheffingsaanslagen loonheffingen over de tijdvakken 2014 tot en met 2017 is een deel van de door X BV in aanmerking genomen premiekorting oudere werknemer gecorrigeerd. In hoger beroep is in geschil wat het aanvangsmoment voor de premiekortingsperiode is. Volgens X vangt de premiekortingsperiode aan bij de aanvang van de latere nieuwe dienstbetrekking, volgens de inspecteur is hiervoor de eerste dienstbetrekking relevant.
Hof Amsterdam oordeelt dat, als aan de voorwaarden van de premiekorting wordt voldaan, noch de wettekst, noch doel en strekking van die korting zich ertegen verzetten dat een latere nieuwe dienstbetrekking dient als start voor de premiekortingsperiode. Dat een korting imperatief moet worden toegepast (alleen) bij de eerst kwalificerende dienstbetrekking valt niet uit de wettekst af te leiden en zou er bovendien toe leiden dat een niet toepassen door de werkgever, terwijl dit wel verplicht is, leidt tot een onjuiste aangifte en afdracht. Het is verder niet juist om de periodeverkortingsregelingen bij eerder genoten premiekortingsperioden toe te passen indien de werkgever bij de eerdere dienstbetrekking geen premiekorting heeft toegepast. Het ligt voorts niet op de weg van de werkgever, maar de inspecteur om aannemelijk te maken dat er geen gronden zijn om de premiekorting te weigeren. Van een misbruiksituatie is geen sprake, en art. 3.19a Reg. Wfsv is niet van toepassing, nu de dienstbetrekkingen zijn aangevangen voorafgaand aan de inwerkingtreding van dat artikel in 2016. Het hof verklaart het hoger beroep van X BV gegrond.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 47