De heer X heeft tussen 1 september 2011 en 12 april 2012 een groot aantal bezwaarschriften ingediend. Bij uispraak op bezwaar van 10 mei 2012 zijn alle onderhavige 35 bezwaren afgewezen. X gaat vervolgens in beroep. Op 28 mei 2015 zijn deze beroepen door de rechtbank na een vereenvoudigde behandeling niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. In verzet klaagt X met succes over het feit dat geen immateriële schadevergoeding is toegekend (zie HR 4 maart 2016, nr. 15/02922, V-N 2016/15.12).
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X voldoende wordt gecompenseerd door een totale immateriële schadevergoeding van € 3.000. De gemachtigde van X is namelijk een professional en had moeten begrijpen dat de beroepen wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk waren. In casu is de redelijke termijn op een langere termijn dan twee jaar gesteld. Vanaf mei 2010 heeft X namelijk een zeer groot aantal gelijksoortige BPM-bezwaren ingediend. Vanaf medio 2011 zijn diverse besprekingen gevoerd om tot een oplossing te komen voor al deze geschillen. De periode van 1 september 2011 tot 17 februari 2012 wordt daarom niet meegerekend. De overschrijding van de redelijke termijn met ruim tweeënhalf jaar is volledig toe te rekenen aan de beroepsfase. De totale proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 1.860. Voorts moet de Staat het griffierecht van € 5.460 aan X vergoeden. De beroepen van X zijn niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6