X nv, een waterleidingbedrijf, is houdster van een aantal pompstations waarmee zij grondwater onttrekt voor de productie van drinkwater. Bij sommige pompstations maakt X nv gebruik van wateraanvoerplannen; bij andere gebruikt zij drinkwater voor het spoelen van filters. Het spoelwater wordt dan na zuivering teruggevoerd naar het grondwater, dan wel geloosd op oppervlaktewater. Na de eerste cassatieprocedure (HR 22 april 2005, nr. 38 305, V-N 2005/23.19) oordeelt Hof Amsterdam dat X nv voor de wateraanvoerplannen geen, maar voor het spoelwater wel, gedeeltelijk recht heeft op de infiltratieaftrek grondwaterbelasting. In de tweede cassatieprocedure oordeelt de Hoge Raad dat Hof Amsterdam buiten de rechtsstrijd is getreden met zijn beslissing dat X nv met haar wijze van berekening niet voldoet aan de wettelijke voorschriften inzake de bemeting en administratie. Dit omdat de inspecteur zich in beginsel bereid heeft verklaard een alternatieve wijze van bepaling van de hoeveelheid geïnfiltreerd water te accepteren (HR 26 maart 2010, nr. 44 084, V-N 2010/16.9). Hof 's-Hertogenbosch zal opnieuw moeten beoordelen of X nv voor een viertal pompstations recht heeft op infiltratiekorting.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt na verwijzing dat X nv in aanmerking komt voor de infiltratiekorting grondwaterbelasting. Het is aan X nv om de hoogte van de aftrek aannemelijk te maken. X nv heeft een rapport ingebracht van TNO waarin op theoretische wijze de hoeveelheid geïnfiltreerd water van de desbetreffende pompstations is berekend. De inspecteur uit een aantal bezwaren tegen het TNO-rapport: er wordt teveel met gemiddeldes gewerkt, er staan rekenfouten in het rapport en omdat er niet de facto is gemeten moet er een korting van 5% worden toegepast. Het Hof verwerpt de kritiek van de inspecteur: het hanteren van gemiddeldes is acceptabel, de rekenfouten maakt de inspecteur niet waar en de 5% is niet onderbouwd. X nv voldoet aan de op haar rustende bewijslast. Het hof verklaart het beroep van X nv gegrond.