Volgens de Hoge Raad mocht de heffingsambtenaar forfaitair, op basis van een parkeerduur van een uur, parkeerbelasting naheffen.

Belanghebbende, X, parkeert op 29 maart 2017 om 13.58 uur zijn auto op een betaald parkeren plek. X betaalt € 1 aan parkeerbelasting. Het parkeerkaartje vermeldt 13.58 uur als begintijd en 14.21 uur als eindtijd. Parkeercontroleurs constateren dat de auto om 14.24 uur nog op de parkeerplaats geparkeerd staat. Voor de overschrijding van drie minuten wordt de in geschil zijnde naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 63,50 opgelegd, bestaande uit € 2,60 aan nageheven parkeerbelasting (tarief voor één uur parkeren) en € 60,90 aan kosten. De door X betaalde parkeerbelasting ad € 1 is niet verrekend. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden had de na te heffen belasting beperkt moeten blijven tot € 0,13 (drie minuten parkeren) en moest de betaalde parkeerbelasting verrekend worden. Advocaat-Generaal (A-G) IJzerman adviseert de Hoge Raad het beroep in cassatie van het college van B&W ongegrond te verklaren (V-N Vandaag 2019/86).

Volgens de Hoge Raad blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 234 lid 3 Gemeentewet dat de gemeentelijke wetgever de keuze is gelaten hoe na te heffen. Of uit een oogpunt van doelmatigheid, forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur of naheffen op basis van de werkelijke parkeerduur die is verstreken bij de constatering dat zonder betaling is geparkeerd. In de toepasselijke verordening is ervoor gekozen forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur na te heffen. De heffingsambtenaar heeft dus terecht de naheffingsaanslag berekend over een parkeerduur van een uur. Het beroep in cassatie is gegrond. De Hoge Raad doet de zaak zelf af.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Gemeentewet 234 lid 3

Algemene wet inzake rijksbelastingen 20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden

Instantie: Hoge Raad

Editie: 21 januari

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen