Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de uitspraak op bezwaar die de heffingsambtenaar heeft gedaan terwijl het hoger beroep nog liep geen bevoegdelijk genomen uitspraak op bezwaar is.

X maakt bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk wegens het niet indienen van een machtiging. In beroep laat X weten dat hij feitelijk parkeerder was en een machtiging dus niet nodig is. Rb. Zeeland-West-Brabant verklaart het beroep gegrond en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar om opnieuw uitspraak te doen (Rb. Zeeland-West-Brabant 26 januari 2018, V-N Vandaag 2018/656). X gaat in hoger beroep, maar de heffingsambtenaar doet ondertussen ook opnieuw uitspraak op bezwaar waarbij de naheffingsaanslag wordt vernietigd met een proceskostenvergoeding van € 249. Later, als Hof ’s-Hertogenbosch in hoger beroep heeft beslist (Hof ’s-Hertogenbosch 30 januari 2020, V-N Vandaag 2020/568) verhoogt de heffingsambtenaar de kostenvergoeding tot € 265.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de uitspraak op bezwaar die de heffingsambtenaar heeft gedaan terwijl het hoger beroep nog liep geen bevoegdelijk genomen uitspraak op bezwaar is. De beslissing van de rechtbank dat de heffingsambtenaar opnieuw moest beslissen op bezwaar had immers schorsende werking door het hoger beroep. De uitspraak moet worden gezien als een ambtshalve vernietiging van de naheffingsaanslag met toekenning van PKV. Nu de naheffingsaanslag al vernietigd is en X geen grieven heeft aangevoerd tegen de hoogte van de PKV, is het beroep ongegrond. X heeft geen recht op een ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet in deze zaak geen misbruik van procesrecht zoals de heffingsambtenaar stelt.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:15

Gemeentewet 225

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 28 maart

17

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen