Rechtbank Zeeland-West-Brabant besluit X ondanks het gegronde beroep geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Een gemachtigde maakt namens belanghebbende, X, bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan auto-eigenaar A is opgelegd. Omdat het voertuig waar de naheffingsaanslag betrekking op heeft op naam is gesteld van een ander, nl. A, vraagt de heffingsambtenaar bij de gemachtigde om een machtiging dat hij bevoegd is namens de eigenaar bezwaar te maken. Als een reactie uitblijft, verklaart de gemeente het bezwaar niet-ontvankelijk.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant besluit X ondanks het gegronde beroep geen proceskostenvergoeding toe te kennen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De gemeente heeft de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan de eigenaar van het voertuig verzonden. Gemachtigde heeft namens X bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, vanwege het niet indienen van de gevraagde machtiging van de eigenaar. Pas in beroep meldt de gemachtigde dat X de feitelijk parkeerder was. Gelet op art. 225 lid 3 van de Gemeentewet en jurisprudentie van de Hoge Raad is X aan te merken als belastingplichtige en bevoegd bezwaar te maken. Hieruit volgt dat gemachtigde een toereikende schriftelijke machtiging van X heeft overgelegd en het bezwaar dus ontvankelijk was. De rechtbank besluit de zaak dan ook terug te verwijzen naar de heffingsambtenaar om opnieuw te beslissen op het bezwaar. Deze beroepszaak had echter voorkomen kunnen worden indien de gemachtigde openheid van zaken had gegeven. De rechtbank kent daarom geen proceskostenvergoeding toe aan X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Gemeentewet 253

Gemeentewet 225

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 27 maart

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen