A-G Wattel is van mening dat als het hof bij een terugwijzing niet expliciet vermeldt welke delen van het geschil hij wel definitief afdoet, die delen niet in de tweede ronde bij de feitenrechters nogmaals aan de orde gesteld kunnen worden, maar wel in cassatie alsnog na de tweede ronde. De 72%-schaderegeling is voorts niet in strijd met art. 110 VWEU.

X bv voldoet BPM op aangifte voor diverse personenauto’s met schade. Volgens Rechtbank Den Haag maakt X bv niet aannemelijk dat de waardeverminderingen meer zijn dan 72% van de herstelkosten, met de motivering dat X bv zich slechts in algemene bewoordingen tegen de 72%-norm (zie Bijlage 1 Uitvoeringsregeling BPM 1992) heeft verzet. Het hof wees de zaak eerder terug omdat mogelijk onvoldoende acht was geslagen op taxatierapporten, schadecalculaties en beeldmateriaal van X bv. Na terugwijzing overweegt de rechtbank dat in de schadecalculaties, ook in samenhang met het in taxatierapporten opgenomen beeldmateriaal, onvoldoende steun is te vinden voor de conclusie dat sprake is van een hogere waardevermindering dan 72%, hetgeen door Hof Den Haag wordt bevestigd. X bv gaat in cassatie. In geschil is primair of de 72%-regeling in strijd is met art. 110 VWEU. De zaken over in totaal 157 auto’s zijn in zes zaken geclusterd en worden in deze ene conclusie behandeld.

Advocaat-Generaal Wattel is van mening dat als het hof bij een terugwijzing niet expliciet vermeldt welke delen van het geschil hij wel definitief afdoet, én dat daar cassatieberoep tegen moet worden ingesteld als de partijen het er niet mee eens zijn, die delen weliswaar niet in de tweede ronde bij de feitenrechters nogmaals aan de orde gesteld kunnen worden, maar wel, voor zover zij rechtsvragen behelzen, in cassatie na de tweede ronde. Dat kan in die tweede ronde ook door sprongcassatie tegen de rechtbankuitspraak na terugwijzing. De A-G beveelt aan om dit tot de hoofdregel te maken. De 72%-regeling is tot stand gekomen in nauw overleg tussen de verzekeraars, gespecialiseerde taxateurs en Belastingdienst. Hiertoe zijn gedurende twee jaar gegevens en calculatiemethoden van de verzekeraars verzameld voor auto’s van alle typen en leeftijden. Uit de rechtspraak van het HvJ EU volgt dat art. 110 VWEU er geenszins aan in de weg staat dat het tegenbewijs op die manier bij de belastingplichtige wordt gelegd, maar dat de criteria van het forfait voor het publiek wel duidelijk moeten zijn. Op dit laatste punt schort het er volgens de A-G nog wel een beetje aan, maar niet genoeg om het cassatieberoep van X bv gegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 110

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 15 april

6

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen